zoude als zoodanig opgetreden zijn, ware hij niet reeds overleden, toen de dood van vroeger benoemde overzetters zijn dienst deed vereischen. Volgens een oud bescheid was hij ‘een man van heilzame strafheid, door giften onbekoorlijk en onverzettelijk door bedreigingen, die altoos meer het gemeene dan eigen voordeel gezocht heeft.’
Hij overleed den 9 Julij 1637. Welk een indruk op de geleerden zijn overlijden maakte, blijkt uit een brief van l'Empereur aan Pontanus.
Zie Burmanni Analect., T. II. p. 389 seq.; Hinlopen, Hist. der Nederl. Overzett, bl. 77; Kist en Royaards, Kerk. Archief inzonderheid voor Nederl., D. V. bl. 117, 142; 146; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch., D. I. bl. 78, 112.