Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 839]
| |
wilde dat hij in Friesland, een ander te Haarlem, een derde in Drenthe het levenslicht aanschouwde, terwijl er zijn die Antwerpen en Hamburg als de plaats zijner geboorte aanwijzen. Eerst in 1861 is het ontdekt dat hij te Amsterdam, in 1638, werd geboren. Van zijne lotgevallen is niets met zekerheid bekend; alleen weet men met zekerheid, dat hij in Holland heeft gewoond en gewerkt. Men kent hem alleen uit de voortbrengselen van zijn penseel, en daaruit maakt men op, dat de Geldersche streken met hare watermolens, de Drentsche met den bijzonderen bouw hare hoeven en in 't algemeen de schilderachtigste partijen van ons land beurtelings zijnen opmerkzamen geest trokken en zijn onnavolgbaar penseel bezig hielden. Immerzeel stelt hem in rang, zoo niet boven, althans met Jacob Ruisdaal gelijk. Hij verstond, volgens dezen, de zoo moeijelijke kunst om in de even behaaglijke als natuurlijke voorstelling van betooverende schoone landstreken, helderheid met kracht te vereenigen. Zijn koloriet is schitterend, waar de speling der middag zonnestralen zulks vereischte, of weder zedig bij gewonen dag of betrokken lucht. In de tempering der wijkende lichttinten was hij onnavolgbaar waar, zijne gronden zijn vlak en breed gepenseeld, zijn boomslag is dartel en zijne wolken zijn dun en drijven, met goudgloed gezoomd, in harmonie met den toon van het landschap, achter het hoog oprijzend geboomte statig henen. Waar het welbegrepen kunstbegrip het vorderde, was hij transparant in de schaduwtinten, en daardoor wist hij oneindig veel tot het magiek effect in het geheel bij te dragen.’ Van de Velde, Berchem, Lingelbach en anderen hebben eenige zijner landschappen gestoffeerd. Bij zijn leven heeft hij weinig naam gemaakt. Hij behoorde tot die weinige geniën, die zich, onafhankelijk van den heerschenden smaak des tijds, zelf een eigen trant gevormd hebben, die eerst door de meer onpartijdig oordeelende nakomelingschap regt gewaardeerd kon worden. Daaraan moet men het toeschrijven, dat men vroeger zijne stukken ‘pleizierig geschilderd’ noemde, terwijl zij thans met verrukking worden bewonderd. In 1735 werden te 's Gravenhage twee kapitale landschappen van dezen meester, zijnde pendanten, verkocht, het eene voor f 40,00, het andere voor f 70.00; in 1739 te Amsterdam een gestoffeerd door Lingelbach voor f 71.00; in 1751 ook te Amsterdam, een ander, hoog 1 voet 10½ dm., breed 3 voet en ½ dm., voor f 13.00. In 1760 konden twee der beste stukken van dezen meester slechts f 105.00 en f 120.00 gelden, zeven jaren later werd voor zijn meesterstuk te Amsterdam: | |
[pagina 840]
| |
een extra fraai boschachtig landschap, f 604.00 betaald. In het laatst der vorige eeuw, toen men ‘het schoone en verhevene stelde ook te kunnen bestaan bij de eenvoudigste onderwerpen, tot een overeenstemmend geheel gebragt, en men de kunst meer wijsgeerig beoordeelde’ begon de prijs van Hobbema's werken verbazend te stijgen. In 1808 besteedde men reeds f 6000.00 voor sommige zijner kapitale werken. In 1810 werden op de verkooping van den heer P. Smeth van Alphen een boomrijk landschap met een breed water, een landweg en boerenwoning en verlevendigd door een hengelaar en tuinlieden, voor f 3250.00 en het bovengemelde Amsterdamsche stadsgezigt voor f 1000.00 verkocht. Op de in 1822 te Amsterdam gehouden verkooping van den heer Stinstra gold een heuvelachtig en boschrijk landschap f 7000.00; op die van den heer G. Muller in 1827 een kloek landschap met watermolen f 13,075.00; op die van den heer Jacob Vos een Geldersch landschap f 11,400.00; op die van den heer J. Harman te Londen, 1844, een landschap f 23,304.00 (in 1806 goldt dit f 5040.00, in 1827 f 9324.00); op die van den kardinaal Fesch te Rome voor een stuk ruim f 22,000.00; op de verkooping van Jan Gildemeester in 1800 te Amsterdam werd voor een klein stuk, doch van de beste soort, f 2100.00 betaald; later werd een dergelijk stukje op de verkooping van Goll van Frankenstein voor f 1990.00 aangekocht en op de verkooping van den heer J. de Vos voor f 10 000.00; dit werd aan den baron van Brienen van de Groote Lindt toegewezen. De bekende uitmuntende schilderij van mejufvrouw Hooftman te Haarlem, (de Watermolen) is tot nog veel hooger prijs in het kabinet van Z M. koning Willem II overgegaan, en in 1850 in diens nalatenschap voor de som van f 27 000 00 voor lord Herfort aangekocht. In December 1854 werd te Parijs, op de kunstverkooping van den baron de Mecklenbourg een stuk van Hobbema voor 72,000 franes; in 1858 op die van W. Hope aldaar een Watermolen voor 43,000 franes verkocht. De heer Theodorus Patureau te Parijs kocht in 1851 te Brussel voor 78,000 franes het beroemde stuk met de Molentjes, dat in 1857 voor de som van 96,500 francs werd verkocht. Ook de papieren kunst van Hobbema, die hoogst zeldzaam is, wordt zeer duur betaald. Twee stuks teekeningen met zwart krijt en met O.I. inkt opgewasschen, voorstellende Watermolens in schilderachtige landstreken, de eene in Gelderland en de andere in Bentheim, naar de natuur geschilderd door Meindert Hobbema, werden | |
[pagina 841]
| |
op de verkooping van Verstolk van Soelen te Amsterdam in 1847 met f 1830 en een idem teekening met f 860 betaald. Er zijn ook naar zijne schilderijen ettelijke platen gegraveerd. Onzeker is het wanneer Hobbema is overleden. Zijne stukken dragen meest alle de jaarmerken uit het zesde en zevende tiental jaren en denkelijk is hij dus voor 1670 gestorven. Hobbema huwde den 2 Oct. 1668 Eeltie (Aeltie) Vinck van Gorcum.
Zie Houbraken, Weyerman, Kok, Nieuwenhuis, van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vaderl. Schilderk. sedert de helft der XVIIIde eeuw, D. I. bl. 126, 127; Immerzeel, Lev. en werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch., D. II. bl. 41; Kramm, Lev. en werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch., D. III. bl. 695; G. Hoet, Cat. van Schilderijen met prijzen, 's Gravenhage 1752, D. I. bl. 432, 602, D. II. bl. 338: P.A. Koppius, Meindert Hobbema, in Drenthsche Volksalm. 1839 en 1840; National-Zeit (Morgen-Ausgabe), Berlin 9 Marz 1858; Kunstblatt, behoorende bij het Morgen-Blatt für gebildete Stände, Nr. 9, 2 Febr; Nagler, Künste-Lexic. in voce; Leeuward. Cour. (Mengelw.) 1843, Nr. 43, 1846, Nr. 24; Bijbl. van het Handelsbl. Nr 10, 1846; Konst- en Letterb. 1831, 1861, Nr. 44; Navorscher, D. IV. bl. 30 329, 330, D. X bl. 231, 376; Kunstkr., N.S. D. I. bl. 64-68; P.v.d. Noten, Receuil de Paysages dont plusieurs d'après Hobbema; Hevis, Not. rais. sur la vie et les ouvr. de M.H.; Cat. van Schild. Leeuw. April 1846 Nr. 1; Cat. Vegelin van Claerbergen, bl. 20, Nr. 13. |
|