Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 826]
| |
op de Latijnsche school besteld, welke hij in 1738 na het houden eener oratiuncula de potestate tribunorum Romanorum verliet. Vervolgens woonde hij te Harderwijk de lessen van Struchtmeyer en Ens, te Franeker die van Burman, Hemsterhuis, Valckenaer, Vriemoet, Dubois, Venema en Laan bij. De geleerde rabbijn Mierolitz, die de leer van het Evangelie had omhelsd, onderwees hem in het Rabbijnsch. In 1743 verliet hij het athenaeum te Franeker en begaf hij zich naar Utrecht, waar hij de collegiën van Wesseling over de geschiedenis en die van de theologische professoren van Irhoven en Elsnerus bijwoonde. Na zijne studiën voltooid te hebben, werd hij in 1745 proponent onder de classis van Hoorn, en nog in hetzelfde jaar te Zonnemaire beroepen, en aanvaardde er den 20 Maart 1746 zijne dienst. Van daar vertrok hij naar Goes, waar hij den 23 Mei 1748 zijne intrede predikte, en den 28 November 1751 aanvaardde hij zijne dienst te Utrecht, waar hij een en vijftig jaren werkzaam bleef. Hinlopen was een der uitmuntendste godgeleerden en kerkredenaars van zijn tijd. ‘Onder alle leeraars’, getuigde Heringa, ‘die ik immer persoonlijk heb leeren kennen, herinner ik mij niet iemand ontmoet te hebben, die, mijnes achtens, meer wijsheid met wetenschap, meer voorzigtigheid met ijver, meer bevalligheid met achtbaarheid, meer ootmoedigheid met bewustheid van hetgeen hij was en had, zamenpaarde dan de godvruchtige en menschlievende dienaar van Jezus Christus in de gemeente Utrecht, Jacobus Hinlopen.’ Verschillende proeven heeft hij van zijne godgeleerde kennis in het licht gegeven, ook maakte de hoogleeraar Nuijs Klinkenberg van zijne aanteekeningen in zijne Bijbelverklaring gebruik. Als schriftverklaarder had hij zijne eigene oorspronkelijke zienswijze. Hij bezat eene grondige bijbelkennis en een juist en onbevangen oordeel en paarde aan eene krachtige, zijne meening en overtuiging ontwikkelende redenering, kieschheid, bescheidenheid, verdraagzaamheid en vredelievendheid. Ypey stelde hem onder de verdienstelijke uitleggers in het laatst der vorige eeuw. Bijzonder waren echter Hinlopen's verdiensten als predikant. Zijne leerredenen waren eenvoudig, bevattelijk, populair. Zij ademen eene eigene innig godvruchtige stemming en verraden wijsheid en menschenkennis. Hij was ook een trouw en voorbeeldeloos herder zijner gemeente. Zijn omgang met de gemeente was ootmoedig en liefdevol. Gedurende de staatkundige woelingen in het laatst der 18de eeuw, werd hij, de Oranje-gezinde, van lage streken en | |
[pagina 827]
| |
verregaanden hoogmoed beschuldigd en in 1795 van antirevolutionair gedrag beticht, en zou hij op bevel van Pichegru uit Utrecht zijn gebannen indien zijn zoon hem niet zoo mannelijk verdedigd had. Hij huwde Isabella Cornelia van den Burgh, in 1752, die hem twee zonen schonk, Jelmer, en Jan, die beide volgen. Hij overleed den 23 Junij 1803, nadat hij kort te voren nog zijn opvolger Husly Viervant bevestigd bad. W.A. van Vloten noemde hem ‘den Utrechtschen Gellert’ en Ockerse ‘hoogsteerwaardig, wijs en voor Utrecht en de Nederlandsche kerk onvergetelijk.’ Jeronimo de Bosch vereerde zijne nagedachtenis met eene Consolatio ad virum amplissimum Janum Hinlopen de morte patris. Petrus Brouwer schreef onder zijne afbeelding, voorkomende in J. van Iperen's Kerkel. geschied. van het Psalmgezang, tegenover bl. 119 van dl. 2: Geen digter, maar volleerd in digtren werk te keuren;
Die Neêrlands Psalmgezang voortreflijk op hielp beuren;
Der vromen boezemvriend; den schrik van 't belsche rot;
't Sieraad van Utrechts Kerk; den lieveling van God;
Hinlonen in één woord, verloonen deeze trekken,
Die 's Mans gedagtenis tot flaauw behulp verstrekken.
Hij gaf in het licht: De Unie van Utrecht herdacht, Utrecht 1779, 8o. Leerredenen, Utrecht 1781, 8o. Overdenkingen, Utr. 1797, 8o. Vervolg der Overdenkingen, Utr. 1797, 8o. Gedachten over eenige plaatsen en zaken in de H.S. voorkomende, Utr. 1800-1801, in vervolgnummers. Viering van den vijftigjarigen dienst aan Christus gemeente te Utrecht den 29 November 1801, Utr. 1801, onlangs op nieuw door 's mans achterkleinzoon, den Haarlemschen predikant F.C. Hinlopen, in het licht gegeven. Aanmerkingen omtrent de middelen ter verbreiding der Evangeliekennis onder onze landgenooten, medegedeeld in J. Heringa's Kerkel. Raadvr. en Raadgev., D. II. St. II. bl. 458 verv.
Zie Abbing, Vervolg op Velius, D. II. bl. 134; van Iperen, Kerk. Hist. van het Psalmgez; Bouman, Geschied. der Geldersche Hooges. D. II. bl. 126; Ab Utrecht Dresselhuis, de Herv. gem. te Goes, bl. XXVI; Heringa, Kerk. Raadvr. en Raadgev., D. I. St. I. bl. 133 verv.; Ypey, Kerk. Geschied. der XVIIIde eeuw, D. VIII bl. 441; Hinlopiana of gulde legende van Endewijl en Alzo, te Utrecht bij F. Fijnbaert 1784 met Privilegie van Mylord Athlone; Boekz. der Gel. Wereld 1803, D. I. bl. 324; Glasius, Godgel. Nederl., o.h.w.; Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Gesch., | |
[pagina 828]
| |
D. VIII. bl. 328; Nederl. Archief, D. II. bl. 188; Clarisse, Encyel. Theol., p. 204, 459, 470, 552; Scheltema, Geschied- en Letterk. Mengelw., D. III. St. I. bl. 181; te Water, Aanspraak in de jaarl. vergad van Ned. Letterk., 1809; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. bl. 316; Cat. Heringa, bl. 242; Muller, Cat. van Portrett. |
|