Van zijn gezag over een gedeelte dezer gewesten gaf hij een blijk, in zijn gunstbewijs aan Boudewijn IV, graaf van Vlaanderen, aan wien hij het eiland Walcheren, en, volgens sommigen, nog andere Zeeuwsche eilanden als een rijksleen opdroeg. Hij overleed den 13 Julij 1024. Te Bamberg, waar hij het bisdom stichtte en met rijke goederen beschonk, ligt hij begraven.
Zie Becker, Algem. Geschied., D. III. bl. 142; Weber, Weltgeschichte, Th. I. S. 323; Dithmari Chronicon, Liber VI. p. 380; Alpert., De Diversit. Temp., Lib. H. Cap. XX. Col. 118; Ann. Saxo ad annum 1018; Baldrici Chron. Camerac., Lib. III. Cap. XXII.; Vita Meinwerci, Episc. Paderbr., Cap. XCIII., in Coll. Leibnitii, Tom. I. pag. 559; Kluit, Hist. Crit. Comit. Holl. &. Zeel., T. II. P. I. p. 104, seqq; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 133, 141, 155; Kok, Vaderl. Woordenb., o.h.w.