Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 538]
| |
voor derzelver gelukkige leiding in het leeren van talen en wetenschappen, zoo door eigen onderwijs, als door dat van bekwame leermeesters, onder welke Jodocus Riemsnider, conrector, en Joannes Greven, rector to Groningen. Reeds in het najaar van 1698 begon hij zijne academische studiën aan de hoogeschool zijner geboorteplaats en was welhaast een der uitstekendste leerlingen van Joh. Bernoully, hoogleeraar in de wiskunde en wijsbegeerte, van Jacobus Gousset, in het Grieksch, de wijsbegeerte en godgeleerdheid, van Joannes Braunius, in de Hebreeuwsche taal, oudheden en in de theologie. Ook hoorde hij later de lessen van Adam Menso Isinck, die in 1699 Joannes Mensinga als hoogleeraar in de Grieksche taal welsprekendheid en geschiedenis opvolgde. Verbazend waren de vorderingen, die hij in drie jaren maakte, zoodat de ruim zestienjarige jongeling nu niet als een voortreffelijk leerling, maar als een jong geleerde overal verscheen, en bewonderd werd, toen hij in den nazomer des jaars 1701 met zijn vader een reis naar Holland deed, kennis maakte met de voornaamste geleerden in dat gewest, die hem, blijkens zijn album, met de uitgezochtste loftuitingen hulde bewezen. Het volgend jaar bragt hij tot aan den herfst te Groningen door en vertrok toen naar Leyden, waar hij de studie der godgeleerdheid en der oostersche talen liet varen en zich onder Jacobus Gronovius en Jacobus Perizonius op de westersche talen toelegde. Te Leyden bragt hij, op last van curatoren, de handschriften der boekerij in eene betere orde, en nam de bewerking en uitgave van het Onomasticon van Pollux, door J. Henricus Lederlin aangevangen, op zich en zoo groot was toen reeds de roem zijner geleerdheid, dat curatoren der doorluchtige school te Amsterdam hem, nog geen 20 jaren, den 20 December 1704, tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en de wiskunde beriepen. Hier ging hij met J. Broek huysen, H. Berglerus, L. Kuster, Schalbruch, David van Hoogstraten, Hero Sibersma, Joh. Brandt en Nicolaus Colvius, om. Het was ook hier dat hij Cornelia Maria de Wilde, dochter van den beroemden penningkundige Jacob de Wilde en van Henderina Veen, leerde kennen en huwde (18 Oct. 1716). Slechts weinige maanden na het voltrokken huwelijk werd hij te Franeker, in plaats van den vermaarden L. Bos, tot hoogleeraar in de Grieksche letterkunde beroepen, doch eerst drie jaren later - iets niet ongewoons aan de Friesche universiteit - geinaugureerd. Het was hier dat hij de Grieksche school, die naar zijnen naam | |
[pagina 539]
| |
is genoemd, stichtte en gedurende drie-en-twintig jaren uitbreidde, en den voortreffelijken George d'Arnaud, zijn beroemdsten leerling en grooten opvolger Lode wijk Caspar Valckenair, Jacobus George de Chaufepiè, naderhand beroemd door zijn Dictionaire Historique et Critique, de gebroeders Theodorus en Gerlacus Scheltinga, Joannes Stinstra, Pieter Fontein, Joannes Schrader en anderen vormde. Ook hield hij er lijkredenen op Campegius Vitringa, Jo. Cunr. Rungius en G.d. Arnauld, en onderwees prins Willem Karel Hendrik Friso in de vaderlandsche geschiedenis. Ook bekleedde hij driemaal de waardigheid van rector magnificus. Hij sprak bij het neêrleggen dezer waardigheid de Paulo Apostolo en de Mathematum et Philosophiae studio cum literis humanioribus conjungendis. Reeds in 1720 wenschten vele kundige voorstanders van den roem der Leydsche academie Hemsterhuis aldaar geplaatst gezien, doch deze wensch, toen door de baatzucht van sommigen verijdeld, werd eerst in 1740 vervuld, toen hij op den 25 van Slagtmaand den hem opgedragen post van hoogleeraar der Grieksche taal en vaderlandsche geschiedenis, aanvaardde met eene redevoering de Literarum humaniorum studiis ad morum emendationem et virtutis cultum conferendis. Sedert mogt deze hoogeschool, nog ruim 25 jaren, zich op het bezit van eenen man verheffen, die door alle kundigen aan het hoofd van de beoefenaars der Grieksche letterkunde gesteld werd; aan wien de Grieksche taal en letterkunde geene mindere verpligtingen dan de Hebreeuwsche aan Schultens heeft. Op den 28 van Wijnmaand des jaars 1765 werd hem eene eervolle rust verleend, doch van dezelve mogt hij geen lang genot hebben, daar hij reeds den 7 van Grasmaand van het volgend jaar overleed. Hij liet bij zijne huisvrouw, die hem slechts weinige dagen overleefde, drie kinderen na, allen zoons, van welke de middelste alleen zijne ouders overleefde. Jacob Hemsterhuis, in 1717 te Amsterdam geboren die in zeedienst trad en vroeg overleed. Franciscus (die volgt). Tiberius Hemsterhuis, in 1724 te Franeker geboren en in 1749 aan de kinderziekte overleden. Zijn gelaatstrekken zijn der nakomelingschap overgebragt geworden, door een zeer fraai portret in zijnen ouderdom, in zwarte kunst, naar eene schilderij van J. Palthe; terwijl op eenen afdruk in het bruin (en bistre) van dit portret bij den heer Bodel Nijenhuis te Leyden voorhanden, W. Pirther als graveur vermeld staat. De | |
[pagina 540]
| |
thesaurier generaal van der Hoop, door erfenis bezitter geworden van vele nagelatene handschriften en beschrevene gedrukte boeken van den onsterfelijken man, leidde zijne genegenheid voor de Leydsche hoogeschool aan den dag, door hare boekerij met dien onwaardeerbaren schat te verrijken. Een ander gedeelte van dien schat werd later het eigendom der hoogeschool. Zij gaven aan prof. Geel de bouwstoffen voor zijne Anecdola Hemsterhusiana. Men bezit van hem: Julii Pollucis Onomastici Libri tres posteriores, (prioribus VII curatis a I. Henr. Lederlino) cum var. Lect. & Notis, ac praefixa ampla Praefatione de Polluce aliisque Onomasticorum Scriptoribus, Amst. 1706. fol. II. voll. Luciani Colloquia Selecta & Timon, aliaque. Cum Notis, Amst. 1708. 12o. Aristophanis Plutus, cum schol. vet. Variis Lectionibus et Notis, Harlingae 1744. 8o., curâ Schaeferi, Lips. 1811. Luciani Opera ex editione, quae III Tomis an. 1743. Prodiit, cum nova Versione et Notis ad Tomum I usque ad pag. 521. Hemsterhusii Animadversionum in Lucianum appendix, ed. J. Geel. L.B., 1824. 4o. T.S.H.S. Notae et emendationes ad Xenophontem Ephesium, in Miscellaneis criticis Amstelaedamensibus. Vol. III. p. 402 et seq., Vol. IV. p. 282 et seq., Vol. V.T. I. p. 17 et seq., T. III. p. 49 et seq., Vol. VI. p. 292 et seq., p. 338 et seq. Observationes nonnullae ad Chrysostomi Homel. in Ep. ad Philemona, additae Raphelii Adnotationibus in N. Test. ex edit. Leidensi T. II. p. 76, seq. Latijnsche overzetting der Aves van Aristophanes in de uitgave van Kuster. Voortreffelijke aanteekeningen op den Thomas Magister van St. Bernard (L.B., 1757. 8o.) den Kallimachus van Ernesti (Traj. ad Rhen., 1761. 2 vol. 8o.), den Hesychius van Alberti (L.B., 1766.), den Propertius van Burman (Traj., 1780. 4o. D. Ruhnkenii Epistolae ad Valckenaer, Wyttenbach et diversos ed. a G.L. Mahne, Vliss. 1832-1834. 3 fasc. 8o. Oratio de Graecae linguae praestantia ex ingenio Graecorum et moribus probata, Franeq., 1720. fol. Oratio funebris in memoriam Camp. Vitringae, Franeq. 1723. fol. Programma van Hemsterhuis dat het Elogium van Guil. Coetier bevat, gedrukt voor de Oratio in obitum Coetierii, Franeq., 1724. fol. | |
[pagina 541]
| |
Programma tot de lijkstatie van Jo. Regius, Phil. Professor, d. 9 Sept. 1738 overleden en de lijkrede over hem door Gothofr. du Bois te houden. Oratio de Mathematum et Philosophiae Studio cum literis humantoribus conjugendis, z.t. of pl. Oratio in obitum Georgii Arnoldi. Oratio de Literarum Humaniorum studiis ad mores emendandos virtutisque cultum conferendis. Oratio ad celsissimum Principem Arausii et Nassaviae, Gubernatorem Belgii foederati et Imperatorem Rei bellicae terra marique summum, decreto et nomine Senatu Academiae Batavae, quae Leydae est, habita a Tiberio Hemsterhusio Rectore ad d. XXIX Junii 1747. fol. In het Nederduitsch overgezet in 4o. en in Latijnsche Epigramma door H. Snakenburg bezongen. De meeste dezer Orationes vindt men in: T. Hemsterhusii et L.C. Valckenaerii Orationes et spec. Obss. crit. in N.T., L.B., 1784. 8o. Lectio publica de Originibus Linguae Graecae, uitgegeven door Dr. Halbertsma in Letterk. Naoogst, 2de Stuk. Bij gelegenheid der twisten over het karakter van den raadpensionaris de Witt toen Burman een Latijnsch gedicht Ad manes violatos Jani Wittii had uitgegeven, onder den naam van Philalethes Batavus, schreef Hemsterhuis, schoon nameloos, Colloquium de scriptis et scriptoribus memoriam Jani Wittii, Magni Ordinum Hollandiae quondam consiliarii, et in ea acerba patriae vulnera hodie impestive refricantibus, Lugd. Bat., 1757. Dat Hemsterhuis vroeger zijne gevoeligheid en verachting tegen Burman heimelijk bot gevierd zou hebben door met Is. Verburg zamen te spannen tot het schrijven van de bittere satyre, of meer dan satyre, welke onder den titel van Chrestomathia Petronio-Burmanniana te Florence, zoo het heet, of wel te Amsterdam in 1734 gedrukt is, wordt door de Crane weêrsproken. Behalve de door Mahne uitgegeven Brieven van Hemsterhuis is er een aan J.P. d'Orville, naar de eigenhandige, in de Bibliotheca Bodleiana, gedrukt in Neues Archiv für Philologie und Paedagogik von Gotfr. Seebode, Erster Jahg. 1 Heft, S. 148. Ook waren er in de bibliotheek van te Water. Handschriften van Hemsterhuis vindt men op de Bibl. der Leidsche hoogeschool, der Maatschappij van Ned. Letterkunde, (T. Hemsterhusii Dictata in Antiquitates Graecas, 4o., Excerpta ex ore V. ll. Tib. Hemsterhusii in Historiam patriam usque ad exstinctam Comit. Holland. Domum primam, 4o.) Op Cat. van | |
[pagina 542]
| |
Voorst (Dictata varia de Hist. Graecis, in Cebetis Tabulam, in Homeri Odysseae, Lib. I. etc.)
Zie D. Ruhnkenii, Elogium Tib. Hemsterhusii, acc. R. Bentleji ad T. Hemst. Epp. duae, L.B., 1789. 8o.; Dan. Wyttenbachii Vita D. Ruhnkenii, Ed. J.T. Bergman, L.B., 1823 8o.; J.W. de Crane, Bijzonderheden de familie Hemsterhuis betreffende, bl. 33, volgg.; Dezelfde, Letter- en Geschiedk. Verzameling van eenige biogr. bijdragen en berigten, bl. 57; Vriemoet, Ath. Fris., p. 782, seq.; Saxe, Onom. Liter., P. VI. p. 100-102; te Water, Narratio de rebus Acad. Lugd. Bat., p. 44, 499, 220; Wyttenbach, Bibl. Crit., Vol. III. Pars 2, p. 118; Id. Vita Ruhnkenii, p. 141, 142; Kuhne in Aristoph. Plutum, p. 238, 350; van Swinden, Oratio de Hypothes. Phys., p. 101; Verschuur, Elogium H. Venema, p. 4; J. Geel, Anecdota Hemsterhusiana, T. I. (Praef.); Burmanni, Orat., p. 645; d'Orville, Orat. Sec., p. 29; T.C. Harlesii, Introduct. in Historiam Linguae Latinae, (Bremae 1773) p. 23; Weytingh, Historia Liter., p. 168; Bibl. Bremensis, T. VI. p. 332; Brouckhusii, Poëm.: D. Hoogstratani, Poëm., p. 177; Joh. Brandt, Gedicht., bl. 107; Biogr. Univers., T. XIX. p. 43, suiv.; Bibliothèque raisonnée, T. XXXI. p. 4, suiv.; Bibl. Choisie, Tom. X. p. 276, suiv., Tom. XVI, p. 411; N.G. van Kampen, Beknopte Geschied. der Letter. en Wetens., in de Nederl., D. II. bl. 238-242, D. III. bl. 159-161; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeschool. (zie Reg.); Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetensch., o.h.w.; J. Halbertsma, het geslacht der van Harens, bl. 76; Wagenaar, Tractaten, D. II bl. 426; Bibl. Meermannia, T. II. p. 52; Biblioth. de J. van Voorst. T. III. p. 172, 173, T. IV. p. 8; R.M. van Goens, Catal., Vol. I.p. 590; Cat. der Maatsch. van Nederl. Letterk, D. I. bl. 72, D. II. bl. 76; Bijv., 1853-1857, bl. 7; Alphab. Naamlijst van Boeken, 1790-1830, bl. 242; von Uffenbach, Reisen, T. III. S. 594: D.J. van Lennep, Annot. ad d' Orvillii Oratio in Athen. Amstelod. memorabilibus, p. 125, 139; Muller, Cat. van Portt. |
|