[Franciscus Hemsterhuis]
HEMSTERHUIS (Franciscus), tweede zoon van Tiberius Hemsterhuis en van Judith Tegnejus, werd omstreeks 1631 te Sneek geboren. Na het voorbereidende onderwijs aldaar genoten te hebben, werd hij student in de geneeskunde te Leiden, en bezocht in September 1658 de hoogeschool te Groningen, waar hij den rang van Phil. et Medicinae Candidatus verwierf. Op dertigjarigen leeftijd deed hij een reis naar Itallë, om te Padua de waardigheid van doctor in de wijsbegeerte en medicijnen te verkrijgen. Zijn album, waarin de voortreffelijkste mannen van zijn tijd tot zijnen lof schreven, en dat van zijn zoon Tiberius, gaven prof. de Crane aanleiding tot het schrijven van zijne Bijzonderheden de Familie Hemsterhuis betreffende.
Hij verliet in Herfstmaand 1561 Groningen, reisde door Vriesland, Holland en vervolgens langs den Rijn naar Zwitserland en vertoefde tot in het najaar van 1662 te Padua. Verder bezocht hij Florence, Rome, Napels en keerde over Frankrijk en Engeland naar zijn vaderland terug. Na zijne terugkomst schijnt hij nog in langen tijd de praktijk niet uitgeoefend te hebben en hield hij zich meestal te Leeuwarden op. Daar stond hij in bijzondere achting en gunst bij het stadhouderlijk gezin en was onder de geneesheeren, die prins Johan Maurits van Nassau, toen deze den 6 Jan. 1665, te Franeker den gevaarlijken val met zijn paard in het water gedaan had, alle dienst en hulp bewees. Later schijnt hij zich te Groningen gevestigd en aldaar de praktijk uitgeoefend te hebben. Hij was een man van uitstekende kunde en bekwaamheid, zoo in de Hebreeuwsche, Grieksche, Latijnsche als moderne talen, en die algemeene achting genoot, en wiens naam de Crane teregt aan de vergetelheid heeft ontrukt.
Hij huwde Maria Gronswols of Groenewout en verwekte bij haar twee zonen, Tiberius en Meinardus. Onzeker is zijn sterfjaar, doch de Crane meent dat hij een tachtigjarigen leeftijd bereikt heeft:
Zie de Crane, Bijzonderheden de familie Hemsterhuis betreffende, bl. 13, volgg.; Dezelfde, Letter- en Geschiedk. Vorzameling enz., bl. 55, 56; Dezelfde, Oratio de Johanne Mauritio in Anal. Acad. Gron. 1815-1816, p. 212; Vriemoet, Ath. Fris., p. 782, Elogium Tib. Hemsterh., p. 18.