[Gosewinus van Halen]
HALEN (Gosewinus van) werd in de tweede helft der vijftiende eeuw geboren, en was een der meest vertrouwde en dankbare leerlingen van den beroemden Wessel Gansfort. Met dezen, en met den vermaarden Rudolf Agricola, vertoefde hij geruimen tijd in de abdij van Aduard, was bij het einde der vijftiende en bij het begin der zestiende eeuw overste van het fraterhuis te Groningen, en later prior van het Minderbroeder-klooster in die stad. Als zoodanig maakte hij zich door zijn onderwijs zeer verdienstelijk, en voorzeker was hij het die, in het jeugdig gemoed van eenen Regnerus Praedinius en Albertus Hardenberg de zaden der gezuiverde godsdienst opwekte en aankweekte, waardoor vooral de eerste zulk een belangrijke invloed uitoefende op den voortgang der kerkhervorming in ons vaderland.
Van Halen overleed in 1530. Met een Willem Frederiks en een Melanchton stond hij in vriendschapsbetrekkingen. Erasmus achtte hem hoog en noemde hem ‘een allervoortreffelijkst, in alle soorten van wetenschap uitstekend bedreven man, daarbij vroom, zedig, opregt, achtbaar en voorzigtig.’ Melanchton roemde zijne vroomheid en zijn verstand.
Er bestaan van van Halen geene geschriften. Eenige brieven komen voor in de Opera Wesselii. (Gron. 1614) bl. 7 en vervolgens der Introductio. Zij leeren ons hem kennen als een man van hooge wetenschappelijke beschaving, die, in de schriften der Ouden ervaren, den Bijbel