den zetel van Utrecht verkozen werd, waardoor de vrede tusschen Holland en Utrecht geruimen tijd bewaard is gebleven.
Na in 1230 zich ter inhuldiging naar Friesland beoosten het Vlie begeven te hebben, welks bestuur hem in 1234 ontnomen werd, en waarmede de heerschappij der Hollandsche graven over Friesland een einde nam, had Graaf Floris in het laatstgenoemde jaar deel aan den kruistogt tegen de Stadingers, die van ketterij beschuldigd werden, omdat zij zich tegen de knevelarijen der geestelijken verzet hadden. Men wil dat hij daarvoor in Holland wel 300 schepen uitrustte, en alzoo veel toebragt aan de belangrijke maar weinig roemrijke overwinning op hen, den 24sten Junij 1234 behaald, waarbij hij persoonlijke moed en dapperheid ten toon spreidde. Hij overleefde dit niet lang, daar hij in 1235 in een steekspel vermoord werd. Omtrent de plaats waar, de oorzaak waarom, en den persoon door wien dien gruweldaad verrigt werd, bestaan zulke onzekere berigten, dat men tot nog toe in dezen niet heeft durven beslissen, en wij ons alzoo daarbij niet behoeven op te houden, dan alleen te melden dat de vermoedelijke plaats waar die moord geschiedde Corbie, of Noviomagum (Noyon in Picardië) of Clermont in Beauvais genoemd wordt. Zijn lijk werd herwaarts gevoerd, en te Rijnsburg begraven. Zijn vroegtijdigen dood werd allerwege betreurd. Hij was gehuwd met Machteld, dochter van Hertog Hendrik van Brabant, bij wie hij twee zonen en twee dochters verwekte. Zijn zoon Willem volgde hem in de regering op, en werd later Roomsch Koning, en zijn andere zoon Floris was later de voogd van Graaf Floris V, en volgt hier mede. Zijne dochters waren Adelheid, gehuwd met Jan van Avennes, Graaf van Henegouwen, en Margaretha of Machteld, welke aan Herman, Graaf van Henneberg gehuwd was, en van wie het sprookje der wonderlijke kinderbaring bekend is. De
afbeelding van Floris IV ziet het licht.
Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk, D. II. B. III. bl. 49-56; Oude Holl. Divisie Kron. 17 Div. bl. 163; Scriverius, Chron. van Holl., Zeel. en Friesl. bl. 465-468; Schotanus, Friesche Hist. bl. 118; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Balen, Beschryv. van Dordr. bl. 714; Boxhoorn, Chron. van Zeel bl. 54-68; Hoogstraten, Woordenb.: van Hemert, Levensbeschrijv. der Holl. Grav. bl. 147-156; Luïscius, Woordenb. Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 356-375; Loosjes, Charakterk. der Vaderl. Gesch. D. I. bl. 258-261; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 247-253; Levensb. van Nederl. Mann. en Vrouw. D. VII. bl. 148-168; van Wijn, Aanm. en Bijv- op Wagenaar, D. II. bl. 112-115; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 102-104; Collot d'Escury, Holl. roem, D. I. Aant. bl. 48, D. II. Aant. bl. 42; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 221-224, 273, 318, 321; van der Chijs, de Munten van Holl. en Zeel. bl. 78-81; Muller, Cat. van Portt. bl. 305; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. II. bl. 211-219.