| |
| |
| |
[Floris V]
FLORIS V, Graaf van Holland, was de zoon van Willem II, Roomsch Koning, Graaf van Holland, en van Elizabeth van Brunswijk, werd, volgens het meest aangenomen gevoelen, in de eerste helft van het jaar 1254 geboren, en had alzoo slechts den ouderdom van een en een half jaar bereikt, toen zijn vader te Hoogwoude sneuvelde. Hij werd na diens dood, in 1256, door de Edelen en het volk van Holland terstond voor Graaf erkend, en gesteld onder de voogdij van zijnen oom Floris de Voogd, die in laatstgenoemd jaar het bekende verdrag sloot, tot bijlegging der sinds lang bestaande geschillen met Margaretha, Gravin van Vlaanderen. Na den dood van Floris de Voogd, in 1258, kwam de jonge vorst onder de voogdij van zijne moei Aleid, en, toen hierover twisten ontstonden, tevens onder die van haren neef Hertog Hendrik III van Brabant, bijgenaamd de zachtmoedige. Nadat deze laatste weder naar zijn land was teruggekeerd, werd Otto van Gelder tot medevoogd door geheel Holland erkend, doch ook diens voogdij was van korten duur. Eene gewijzigde voogdij werd toen aan Nikolaas van Kats opgedragen.
Volgens de meest waarschijnlijke berigten is Floris omstreeks het jaar 1268 in het huwelijk getreden met Beatrix, de dochter des Graven Guy van Vlaanderen, en was hij, ofschoon tot aan zijn achttiende jaar onder de gewijzigde voogdij gebleven, reeds toen op eigen gezag begonnen te regeren. Na het bereiken van dien ouderdom, was zijne eerste begeerte om den dood zijns vaders op de West-Friezen te wreken; doch de togt, dien hij daartoe in 1272 ondernam, mislukte, en meer met schande dan met roem overladen keerde hij weder.
Omstreeks 1282 ondernam hij een nieuwen aanval, en nu met beter gevolg, op de West-Friezen. Viermalen werden zij door Graaf Floris geslagen en ten eenenmale overwonnen. Waarom hij hen echter, na zoo veel voordeel behaald te hebben, niet geheel bedwongen heeft, wordt niet gemeld. Misschien dat de geboorte van 's vorsten zoon, later Graaf Jan I, die omtrent dezen tijd gesteld wordt, daarvan de oorzaak geweest is.
In 1285 geraakte Graaf Floris in den twist, die tusschen den Bisschop van Utrecht en de Heeren Gysbrecht van Amstel en Herman van Woerden in dat jaar op nieuw uitbrak. Het zou ons te ver voeren, zoo wij daarover wilden uitweiden. Floris streven, om den adel te fnuiken, was voorzeker een der hoofdoorzaken van zijne deelneming aan den daarop gevolgden krijg, maar gewigtiger voordeelen leverde deze hem op, door zijnen hierdoor verkregenen invloed in de Utrechtsche zaken. Ook het aandeel dat hij had in den twist tusschen Jan I van Brabant en Graaf Reinoud van Gelder, over het bezit van Limburg, gaan wij stilzwijgend voorbij, doch merken alleen op, dat eerstgenoemde, om Floris te believen, hem van de leenhulde voor Zuid-Holland
| |
| |
geheel onthief, ofschoon de Hollandsche Graven tot die hulde aan de Hertogen van Brabant, sedert het jaar 1203 verpligt waren.
In het jaar 1288 werden de West-Friezen door Graaf Floris andermaal aangevallen, en deze onderwierpen zich nu geheel aan 's Graven bestuur. Naauwelijks was dit gedaan of de oorlog tegen Graaf Guy van Vlaanderen, ondersteund door een groot aantal Zeeuwsche Edelen, brak in 1289 uit. Door list en verraad werd Floris te Biervliet in 1290 gevangen genomen, en niet, dan na het aangaan van voor hem ongunstige voorwaarden, ontslagen, waarvan hij de meeste niet nagekomen heeft.
Het kinderloos overlijden van Alexander III, Koning van Schotland, deed Graaf Floris in 1291 naar Schotland trekken, om zijn regt op den Schotschen troon te handhaven, doch de uitspraak was hem niet gunstig, ofschoon hem daarna voor eene aanzienlijke som eenen openlijken afstand van zijne regten werd afgekocht. Voor den afloop van die zaak was Floris naar Friesland getogen, en had Stavoren aan zich onderworpen. De op nieuw uitgebrokene krijg met Vlaanderen, weêrhield hem Friesland verder aan te vallen.
Die krijg andermaal, en met niet minder hevigheid gevoerd, was voor Floris eindelijk ten hoogste voordeelig. Op den 27sten October 1295 behaalden zijne troepen eene volkomene overwinning en de rust bleef daardoor voor eenigen tijd verzekerd.
Eduard, Koning van Engeland, die zich steeds de vriend van Graaf Floris noemde, had, ondanks herhaalde uitnoodiging van laatstgemelde, om hem in den strijd tegen de Vlamingen bij te staan, dit nogtans volstandig geweigerd. Wat meer is, hij wist Guy van Vlaanderen over te halen de hand zijner dochter aan zijn zoon Eduard af te staan, en door het verplaatsen van den voordeeligen stapel der Engelsche wol van Dordrecht naar Brugge en Mechelen, met hem een verbond te sluiten. Floris, door dit verbond gegriefd, sloot den 9den Januarij 1296 een verbond met Frankrijk, en zie daar de eerste oorzaak van de zamenzwering, die aan den Graaf het leven kostte. De man, die daarin een grooten rol speelde was Jan van Cuyck, en op diens artikel hebben wij de voornaamste bijzonderheden van den aanslag van eenige Hollandsche Edelen tegen Floris V verhaald. Hij had plaats op den 23sten Junij 1296, en ofschoon het de bedoeling der eedgenooten niet geweest is den vorst te vermoorden, maar hem gevankelijk naar Engeland te voeren, veroorzaakten echter de omstandigheden dat dit plan mislukte. Men had den vorst tot het vederspel uitgenoodigd en nam hem onderweg gevangen, waarna men hem naar het slot Kroonenberg aan de Vecht voerde. Van daar naar het slot te Muiden gebragt, kwam
| |
| |
het volk op de been, om hunnen beminden vorst te verlossen, en nu oordeelden de Edelen het raadzaam hunnen prooi van daar te voeren. Op den weg naar Naarden bij Muiderberg werden zij door de Naardingers en Gooilanders overvallen, doch voor dat dezen den vorst uit de handen zijner vijanden konden verlossen, werd hij door Gerard van Velzen, die bijzonder op hem gebeten was, vermoord. 's Graven lijk werd te Muiderberg gebalsemd, van daar naar Alkmaar gebragt, en in het koor der kerk bijgezet, doch later door zijn zoon Jan I, te Rijnsburg, bij zijne gemalin Beatrix van Vlaanderen, die kort voor hem overleden was, plegtig begraven. Het ingewand bleef te Alkmaar, en wordt daar in eene fraaije gebeitelde steenen kist, in het hooge koor der groote kerk bewaard.
Tot op dezen tijd toe is het karakter van Graaf Floris V zeer verschillend beoordeeld. Door sommigen in vele opzigten geprezen, wordt hij door anderen in schier alles gelaakt; en het is daardoor dat het niet mogelijk is, eene juiste en ware karakterschildering van hem te geven, zoo lang niet nog onbekende oorkonden, uit het belangrijke tijdvak zijner regering, een helderder licht over zijne daden en lotgevallen gespreid hebben. Onmiskenbaar had Floris V groote verdiensten. Hij, der keerlen God, dat is afgod der boeren, genoemd, was de vriend en verzorger van zijn volk. Door hem werd Holland groot, en niemand onder de Hollandsche Graven heeft zoo veel invloed op het welzijn der burgers uitgeoefend dan hij. Kunsten en wetenschappen vonden in hem een krachtig beschermer, en het is in zijnen tijd dat onze letterkunde in Maerlant een aanvang nam. Was Floris alzoo als regent groot en edel, als mensch bezat hij voortreffelijke eigenschappen, doch ook vele gebreken. Teregt zegt de heer Arend, naar wiens uitmuntende karakterschets van Floris V wij verwijzen, dat hij van dartelheid en wellust niet vrij te pleiten is; trouwens de namen van niet minder dan twintig onechte kinderen, door de geschiedenis ons medegedeeld, staan daar als onwraakbare getuigen van die bewering. Stemmen wij alzoo met hen in die aan Floris den naam van een braaf vorst ontzeggen, aan de andere zijde erkennen wij toch ook het vele goede door hem onmiskenbaar daargesteld.
Uit het voormelde huwelijk van Floris werden verscheidene kinderen geboren, die allen in jeugdigen leeftijd stierven, uitgenomen zijn zoon Jan I, die hem in de regering opvolgde. Zijne afbeelding ziet het licht op meer dan ééne wijze.
Zie Melis Stoke, Rijm-Kron. D. II. B. III. bl. 181-355 Oude Holl. Div. Kron. 19de Div. c. 9; Scriverius, Chron. van Holl. Zeel. en Vriesl. bl 224, 228, 238-241; Schotanus, Friesche Hist. bl. 144-146; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367, Balen, Beschrijv. van Dord. bl. 270, 420, 439, 716, 717, 718-720; Boxhoorn, Chron. van Zeel. bl. 86-98; Hoogstraten, Woordenb.; van He- | |
| |
mert, Levensbeschrijv. der Holl. Grav. bl. 169-190; Luiscius, Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. zie het Regist.; Wagenaar, Beschrijv. van Amst. D. II. bl. 16, 17, 18, 24, 25, 43; Loosjes, Charakterk. der Vaderl. Geschied. D. I. bl. 280-302; Charterb. van Friesl. D. I. bl. 124-128; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 254-272; Levensbeschr. van Ned. Mann. en Vrouw. D. VI. bl. 78-131; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, zie het Regist; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 117-123; Collot d'Escury, Holl. roem, D. II. bl. 14, 15, Aant. bl. 13, 14. D. IV. St. I. bl. 57; Groebe, Verh. over Graaf Floris V, in de Verh. van de 2de klasse van het Kon. Ned. Inst. D. IV St. I; Koning, Geschied. van het slot te Muiden, bl. 5-17; Arend,
Alg. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 333-376; Nijhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudh. D. I. Aank. en berigt. bl. 127-136; De Navorscher, D. II. bl. 214, D. III. bl. 206, Bijbl bl. CLXII, D. IV. bl. 108, 229, 292, Bijbl. bl. CIX, CX, D. V. bl. 78, 109-111; van der Chijs, De Munten van Holl. en Zeel. bl, 117-140, de Munten der Heeren en steden van Overijss. bl. 52, de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 282, 605, 696; Muller, Cat. van Portr. bl. 1, 305; Kron. van het Hist. Gen. te Utrecht, zie het Regist. op Holland; Berigt van het Hist. Gen. te Utrecht, D. IV. St. 2. bl. 175-194. |
|