dermaal, en nu met genoemden Keizer Frederik, naar het Heilige land, nam deel aan de verovering van Iconium, de hoofdstad van Lycaonië, en overleed aan de pest te Antiochië den 1sten Augustus 1190. Hij werd aldaar in de St. Pieterskerk begraven. Bij zijne gemalin liet hij vier zonen en vier dochters na. Dirk, de oudste, werd Graaf van Holland; Willem, Graaf van Friesland; Floris, Domproost van Utrecht en Robert, Landvoogd van Kennemerland; zijne vier dochters waren Beatrix, Elizabeth, Aleid en Margarete. Zijne afbeelding ziet het licht. Omtrent zijn karakter zegt de heer Arend, dat hij was ‘dapper en moedig in het strijdveld, wijs en behoedzaam in den raad, groot en standvastig in tegenspoed. Hij vereenigde opregtheid van hart met zuiverheid van zeden en ongeveinsde godsvrucht.’
Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk, B. II. bl. 395-446; Oude Holl. Divisie Kron. 13 Div. c. 5-7; Boxhoorn, Chron. van Zeel. bl. 39-43; Scriverius, Chron. van Holl. Zeel. en Vriesl. bl. 154; Schotanus, Friesche Hist. bl. 94, 98; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Balen, Beschrijv. van Dordr. bl. 709, 710; Hoogstraten, Woordenb.; van Hemert, Levensbeschrijv. der Holl. Grav. bl. 118-125; Wagenaar, Vad. Hist. bl. 236-274; Luïscius, Woordenb.; Loosjes, Charakterk. der Vaderl. Geschied. D. I. bl, 225-231; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 240-247, van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar, D. II. 79-84, 90, 95, D. IV. bl. 42; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 95; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 123-133; van der Chijs, de Munten van Holl. en Zeel. bl. 62-65, de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 604; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. III. bl. 104, D. V. bl. 63; Muller, Cat. van Portrett. bl. 1, 305.