verhuizing uit Holland naar Duitschland plaats had. De oorzaak dier verhuizing is onbekend, en niet dan gissingen worden daarvoor geopperd. Floris II ging evenwel voort zijne onderdanen te begunstigen, en het staat tot zijne eer aangeteekend, dat hij zulks nooit deed aan den een, ten koste van den ander.
Het verhaal van het voorgevallene op de jagt tusschen Graaf Floris II en den Frieschen edelman Galama, en waarvan de laatste het slagtoffer werd, ofschoon op zich zelven niets ongerijmds bevattende, wordt door sommige schrijvers verzekerd, door anderen tegengesproken. Moeijelijk is het de waarheid in dezen te vinden; het geheele verhaal is zoo zeer in strijd met de zucht naar gemak, en met het geheele karakter van den vorst, dat, zonder nadere bevestiging, wij het niet kunnen aannemen.
Even als zijne voorzaten was hij een begunstiger der geestelijkheid, en het is daarom dat wij hunnen lofspraak niet in allen deele vertrouwen kunnen. Hij was de advokaat van den Abt van St. Truyen, in diens geschil met den Bisschop van Utrecht, maar niet zoo geheel zeker is het, dat hij zijne bemiddeling alleen uit liefde tot de regtvaardigheid aanbood, dan wel omdat hij er voor betaald werd.
Floris II was gehuwd aan Petronella, dochter van Dirk, Hertog van Opper-Lotharingen, en halve zuster van Lothair, Hertog van Saksen, die later Keizer geworden is. Zij wordt ook Geertruid bij sommige schrijvers genoemd, en het is daarom dat enkelen van meening zijn, dat zij beide namen gedragen heeft. Wij zullen op haar artikel van haar gewagen. Floris verwekte bij haar drie zonen, Dirk, die hem opvolgde, Floris, bijgenaamd de Zwarte, die later volgt, en Simon, en eene dochter Hadewick, die huwde met Gerard van Nassau, tweede Graaf van Gelder en Zutphen.
Floris II overleed, in de kracht van zijn leven, in het jaar 1122, schoon anderen, op gezag van Huydecoper, doch ten onregte, beweren dat hij in 1112 gestorven is. Met koninklijke pracht is hij te Egmond begraven, en meer dan eenmaal is zijne afbeelding in plaat gebragt.
Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk, B. I. bl. 351-355; Kronijk van de Klerk uit de laage Landen, bl. 57; Balen. Beschrijv. van Dordr. bl. 707, 708; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Boxhorn, Chron. van Zeelandt, D. II. bl. 33-35; Schotanus, Friessche Hist. bl. 89; Hoogstraten, Woordenb.; van Hemert, Levensbeschr. der Holl. Grav. bl. 101-107; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 198, 206, 208, 210-215; Loosjes, Charakterk. der Vaderl. geschied. D. I. bl. 202-205; Luiscius, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 237-239; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar. D. II. bl. 71, 73, 74, 95; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 84, 85; Collot d'Escury, Holl. roem, D. II. bl. 11, Aant. bl. 8-112; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II.