de beeldende kunsten bij hem ontwaakte, die hem later zoo zeer de beschermer der kunstenaars zelven deed zijn.
Nog altijd de waardigheid van Admiraal ter zee bekleedende, zag Filips van Bourgondië zich in 1517 in eenen geheel anderen werkkring geplaatst. Toen Bisschop Frederik van Baden afkeerig was geworden van een bewind, dat hij met weinig geluk en met nog minder rust gevoerd had, en zich daarvan ontsloeg, werd Filips van Bourgondië, hoogst waarschijnlijk door toedoen van Karel V, die het wereldlijk gebied over Utrecht aan zijne heerschappij wilde onderwerpen, tot Bisschop van Utrecht verkozen. De Paus had in die verheffing, voor eene som van twaalfduizend dukaten, toegestemd, en op den 19den Mei 1517 werd de nieuwe kerkvoogd, met de gewone plegtigheid op den Bisschoppelijken zetel geplaatst. Niet vóór het begin des volgenden jaars werd Filips geordend en tot Bisschop ingewijd. Bij de Vlies orde ontstond de vraag of hij als geestelijke nog wel Ridder kon blijven, doch dit vraagstuk is nooit uitgemaakt.
Bijna zeven jaren duurde zijn bewind, dat door belangrijke gebeurtenissen gekenmerkt werd. Inzonderheid behoorde daartoe de hevige strijd tusschen de steden Kampen en Zwolle, wegens den tol op het Zwarte water, gevoerd. Hertog Karel van Gelder, die Filips gansch niet genegen was, maakte van dezen twist gebruik, om zich van verscheidene steden van het Bisschoppelijk grondgebied meester te maken, en de Bisschop was niet instaat zijn land te verdedigen, wegens de geringe hulp die Keizer Karel hem toezond, daar deze zelf in een oorlog met Frankrijk gewikkeld was. Hij slaagde er evenwel later in de rust te herstellen, en Hertog Karel tot een vergelijk te brengen; doch hij zou de vruchten daarvan niet lang plukken, daar hij op den 7den April 1524 te Wijk bij Duurstede overleed. Hij werd aldaar aan de zijde van zijnen broeder, David van Bourgondië, in de St. Jans kerk begraven.
Zeer verschillend is het oordeel der tijdgenooten over dezen kerkvoogd. Terwijl de een als lofredenaar van hem optreedt, wordt hij door anderen hevig gelaakt. De waarheid zal ook hier wel in het midden liggen. Niet te ontkennen is het dat hij vele deugden bezat. Men geeft hem den lof van vredelievendheid, van verstand en zucht naar geleerdheid en wetenschappen; en dien lof was wél verdiend. Geleerden en kunstenaars vonden in hem eenen ijverigen begunstiger. Erasmus noemt hem zijnen Maecenas en de beroemde Gerardus Noviomagus was zijn vriend en biechtvader. Wat hij bij zijn verblijf te Rome gezien en gehoord had, werkte mede om hem gevoelens in te boezemen waarom anderen hem verketterd, en eenigen hem als niet afkeerig van Luther's leer beschouwd hebben. Zeker was hij een man rijk aan ondervinding, maar teregt is het opgemerkt dat de tijdsomstandigheden hem verhinderden de belangen, zoo