| |
[Filips]
FILIPS, Hertog van Bourgondië, bijgenaamd de Goede, was de zoon van Jan, Hertog van Bourgondië, bijgenaamd de Onverzaagde, en van Margaretha van Beijeren. Hij werd te Dyon den 29sten of 30sten Junij 1396 geboren, en te Gent door zijne moeder opgevoed. Op drie en twintig jarigen leeftijd verloor hij zijnen vader, die te Montereau, onder de oogen van den Dauphin van Frankrijk, later Karel VII, met wiens zuster Filips gehuwd was, vermoord werd. Hij volgde zijn vader op den 10den September 1419 in deszelfs aanzienlijke staten op, en de zucht om den dood van dezen te wreken, deed hem met Frankrijk breken, en zich in de armen werpen van den Engelschen koning Hendrik V, met wien hij de verovering van Frankrijk beraamde, zich daartoe te Troyens door een eed nader verbond, en met wien hij weldra de stad Parijs bemagtigde en zegevierend binnentrok.
Deze oorlog, als niet tot ons land in betrekking staande, gaan wij verder stilzwijgend voorbij. Binnenlandsche aangelegenheden deden weldra het verbond tusschen Filips en Hendrik V verbreken, en eerstgenoemde met den Dauphin verzoenen. De oorzaak bestond in de aanspraken van den Hertog van Glouchester, den nieuwen echtgenoot van Jakoba van Beijeren. Het huwelijk van dezen vorst moest aan Filips wel zeer ongevallig zijn, daar hij als naaste erfgenaam der bezittingen van vrouw Jakoba aan de eene, en uithoofde van den afstand van Jan van Beijeren aan de andere zijde,
| |
| |
en omdat uit haar huwelijk met den verstootenen Jan van Brabant geene kinderen gesproten waren, zich van het bezit der heerschappij over de Nederlanden reeds zeker waande, en het nu wel mogelijk was dat het aangegane huwelijk zoo onvruchtbaar niet zou zijn. Voorgevende alzoo het belang van Jan van Brabant te behartigen, trok hij tegen Glouchester te veld, terwijl onderwijl Jan van Beijeren in 1425 overleden zijnde, Jan van Brabant tot Graaf van Holland en Zeeland gehuldigd werd. Zonder dat er zich bij deze gelegenheid eene enkele stem verhief ten voordeele van Jakoba van Beijeren, werd Filips van Bourgondië tot Ruwaard aangesteld. Jakoba en haar nieuwe gemaal zetten intusschen den oorlog voort, en toen ontstond dien fellen krijg, ook na Glouchester's vertrek en na het overlijden van Jan van Brabant, die, na voor en tegenspoed aan beide zijden, niet geëindigd werd, tot dat Jakoba, door den nood gedrongen, weldra haar regt op de regering aan Filips moest afstaan, ofschoon dan ook den titel van Gravin van Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland behoudende. Na het sluiten van het daartoe opgestelde verdrag werd Filips, door de Edelen en steden, als Ruwaard en erfgenaam gehuldigd, en begaf Jakoba zich met der woon naar den Haag, doch veelal ook te Goes in Zeeland haar verblijf houdende. Inmiddels was de oorlog met Frankrijk in meerdere of mindere mate voortgezet, en Filips aldus wederom elders bezig gehouden. Toen evenwel in 1432 Jakoba van Beijeren, tegen het met Filips gesloten verdrag, een geheim huwelijk met Frank van Borselen had aangegaan, spoedde
Filips zich met zeshonderd mannen naar Holland, nam Frank van Borselen gevangen, en ontsloeg hem niet en weigerde zijne toestemming tot het huwelijk, tot dat Jakoba geheelen afstand van alle regt op deze landen en van den grafelijken titel aan hem gedaan had.
Zoo had dan nu Filips van Bourgondië het doel zijner onvermoeide pogingen bereikt, en werd hij alom door de Edelen en als wettigen landsheer gehuldigd. Uitgebreider gebied dan hij hadden de vorige regeerders dezer landen niet bezeten. Bij zijn erfgoed waren hem de graafschappen Vlaanderen en Artois in 1419 ten deel gevallen. Bij den dood van Dirk, Graaf van Namen, in 1429, trad Filips ook in het bezit van dit graafschap, hetwelk hij den graaf reeds bij zijn leven had afgekocht. Toen in het volgende jaar Filips, Hertog van Brabant, overleed stelde hij zich ook in het bezit van dat hertogdom, hetwelk reeds voorlang met het hertogdom Limburg vereenigd was. Het afsterven van Elizabeth, Hertogin van Luxemburg, laatst weduwe van Hertog Jan van Beijeren, die niet lang voor haren dood Filips om hulp verzocht had, gaf hem, eenige jaren hierna, ook gelegenheid
| |
| |
om zich van het hertogdom Luxemburg meester te maken, terwijl hij van het markgraafschap van Antwerpen en van de heerlijkheid van Mechelen, die beiden tot Brabant behoorden, ook bijzondere titels voerde. Naauwelijks was Filips tot Graaf van Holland en Zeeland gehuldigd, toen keizer Sigismund hem den oorlog verklaarde, omdat hij zich in het bezit van eenige Nederlandsche leenen had gesteld, die aan het Duitsche Rijk vervallen waren. De keizer, zelf niet in staat om oorlog te voeren, had Karel VII, koning van Frankrijk, overgehaald hem bij te staan. De vrede van Arras, op den 21sten September 1435 gesloten, maakte een einde aan den zoo hevig gevoerden strijd, en het aldaar aangenomen verdrag was alwederom hoogst voordeelig voor Filips. Genoemde koning Karel moest aan Filips om vergiffenis verzoeken, voor den verradelijken moord aan zijnen vader gepleegd, terwijl vele graafschappen en steden, in Frankrijk gelegen, aan hem werden afgestaan.
Filips handelwijs tegen Engeland, het breken van zijnen eed, om niet dan gezamentlijk met Frankrijk vrede te sluiten, wikkelde hem weldra in eenen oorlog met dat rijk, terwijl er tusschen de Nederlanders en de Hanzee steden reeds voorlang vijandelijkheden ontstaan waren. De binnenlandsche rust liet ook veel te wenschen over, en het nog niet geheel uitgebluschte vuur der tweedragt tusschen Hoekschen en Kabeljaauwschen ontvonkte op nieuw. In 1436 sloot Isabella van Portugal, gemalin van Filips van Bourgondië, een bestand met Engeland, in 1441 kwam aan den strijd met de Deenen en Zweden een einde, en de onlusten hier te lande werden door Filips gestild en de aanleiders er van gestraft.
Nu volgde er voor de Nederlanden een tijdvak van rust en vrede. De handel bloeide, kunsten en wetenschappen vonden allerwege bescherming, binnenlandsche aangelegenheden werden geregeld, misbruiken werden afgeschaft, de steden verwierven nieuwe privilegien, in één woord, overal heerschte voorspoed en welvaart, tot dat in 1451 de Gentenaars, wegens het opleggen van nieuwe belastingen, in opstand kwamen. Niet dan na verscheidene bloedige nederlagen werden dezen bedwongen, en eerst in 1453 had de verzoening tusschen hen en Filips plaats.
Naauwelijks was deze oorlog geëindigd, of die met Engeland ontbrandde op nieuw. Het meermalen met dat rijk vernieuwde bestand van 1436 was geeindigd, en de Nederlanden werden andermaal door Filips in de Fransche en Engelsche zaken gewikkeld. Eene Hollandsch-Zeeuwsche vloot werd afgezonden, om Karel VII van Frankrijk in het beleg van Bourdeaux, toen in handen der Engelschen, te ondersteunen, en deze hulp bragt niet weinig toe om de Engelschen uit Frankrijk te verdrijven en een einde aan eenen krijg te maken, die zoo vele jaren geduurd had.
| |
| |
Het zou ons alweder te ver voeren, indien wij alles wilden vermelden wat gedurende de regering van den magtigen Graaf belangrijks voorviel. Stilzwijgend gaan wij dan ook verder voorbij zijne in 1454 gemaakte toebereidselen om den voortgang der ongeloovigen te stuiten en om paal en perk te stellen aan de verovering van Griekenland door de Turken. Wij zwijgen van de Stichtsche zaken, die Filips bezig hielden, en hoe het hem in 1455 gelukte om zijnen natuurlijken zoon David van Bourgondië op den Utrechtschen Bisschop's zetel te plaatsen. Onaangeroerd laten wij zijne pogingen om Friesland te onderwerpen, zijne oneenigheden met zijn zoon, den Graaf van Charolois, naderhand Karel de Stoute, en zijnen op nieuw uitgebroken oorlog met Frankrijk. In de laatste jaren van zijn leven besloot hij andermaal tot den togt tegen de Turken, en rustte, om zijne belofte aan den Paus niet te breken, eene aanzienlijke vloot in Zeeland uit, doch ook deze onderneming had geene gunstige gevolgen. Inmiddels was de gezondheid van den vorst dagelijks verminderd, en op den 15den Junij 1467 overleed hij te Brugge, werwaarts hij zich, op raad van den graaf van Charolois, van Rijssel begeven had. Prachtig was zijne begravenis in de kerk van St. Donatus, en meer dan dertigduizend burgers van Brugge volgden zijn lijk. In 1473 werd dat lijk, met dat zijner gemalin Isabella, naar Dyon vervoerd en in de Karthuizerkerk, bij zijne voorvaderen, ter aarde besteld. Het hart van den Graaf werd volgens zijne begeerte naar Jerusalem gezonden, en in het klooster van den berg Sion begraven. Filips is drie malen gehuwd geweest. Zijne eerste vrouw was Michelle, dochter van Karel VII, koning van Frankrijk; de tweede Bonne van Artois, de weduwe des graven van Nevers, die beiden kinderloos stierven; de derde Isabella van
Portugal, die hij in 1428 huwde, bij welke gelegenheid hij op den 10den Januarij 1429 de Ridderorde van het Gulden Vlies instelde, die hem vier jaren overleefde en de moeder was van Karel de Stoute. Verder wil men dat Filips bij zeventien bijzitten dertig bastaarden gehad heeft, waarvan zeven zonen en even zoo vele dochteren bij name bekend zijn. De afbeelding van Filips van Bourgondië ziet op onderscheidene wijzen het licht.
Niet gemakkelijk is het van zulk een man in weinige regels eene voldoende karakterschets te geven. Dat hij den bijnaam van de goede droeg, is nog geen zeker bewijs van het goede zijner handelingen. Men heeft hem dien eernaam ook willen betwisten, en hem veel liever de slimme of de afgerigte genoemd. Zijn gedrag jegens de ongelukkige Jakoba van Beijeren, van wier staten hij zich op eene onregtvaardige wijze meester maakte; zijne onbegrensde heerschzucht, die hem in zijne handelingen niet altijd even kiesch deed zijn; zijne vredebreuk met de Engelschen en nog zoo veel meer, geeft wel aanleiding om hem den
| |
| |
naam van goed, in den zin van goedertierend of deugdzaam, onwaardig te maken; maar ondanks al die gebreken, werden in hem verscheidene andere hoedanigheden gevonden, die goed en nuttig waren voor het algemeen, en hem boven zijne tijdgenooten deden uitmunten. Zijne heerschzucht was met dapperheid en verstand gepaard. Hij was volleerd in de kunst van regeren. Zijne onderdanen plukten rijke vruchten van de vermeerdering zijner staten. Koophandel en zeevaart genoten eene ongekende bloei. De groote visscherij of haringvaart, die goudmijn van weleer voor ons land, hief hij op van hare kwijning. Als beminnaar van kunsten en wetenschappen spaarde hij niets om dezelven aan te moedigen. De Hoogeschool te Leuven werd door hem verbeterd, en met groote kosten werd door hem die vermaarde verzameling boeken bij een gebragt, wier uitmuntende overblijfselen nog te Brussel, onder den naam van Bourgondische Bibliotheek, te zien zijn. Zijne regten wist hij streng te handhaven, maar ook die van zijne onderdanen vonden in hem een krachtig beschermer, en rang noch stand waren in staat om hem een regtvaardig geveld vonnis te doen intrekken. Niet alleen zijne hofgenooten en geleerden, maar ook mindere burgers genoten overvloedige bewijzen zijner mildheid; en was het al dat voor de talrijke oorlogen door hem gevoerd (men telt er acht en veertig op) zware schattingen moesten opgebragt worden, hij wist toch ook op andere wijzen de middelen van bestaan rijkelijk te doen vloeijen. Door dat alles heeft hij den naam van de goede, hem reeds bij zijn leven geschonken, niet geheel onverdiend gedragen. Jammer maar, dat het vele goede zijner regering ontluisterd werd door de gebreken die hem als mensch aankleefden, en waardoor hij, als zoo hoog geplaatst, een schandelijk voorwerp was voor alle rangen der maatschappij. Zijn hof was de zetel der smaakvolste pracht en der uitgezochtste weelde, maar ook die der grootste wulpschheid en losbandigheid. Zoo groot was zijne
behaagzucht, dat, toen hij reeds meer dan zestig jaren oud was, hij, om het uitvallen van zijne haren, alle Edelen aan zijn hof wilde doen kaal scheren, of, volgens anderen, naar zijn voorbeeld paruiken opzetten. In schijn veel eerbied voor de kerk hebbende, was godsdienst hem vreemd en was hij doof voor hare eischen. Ondanks dit alles werd hij door zijn volk diep betreurd, door geheel Europa ontzien en geëerd, en door Erasmus met de grootste mannen der oudheid vergeleken.
Zie Boxhorn, Chron. van Zeelandt, (Middelb. 1644. 4o.) bl. 203-247 322-324; Hoogstraton, Woordenb. D. VIII St. 2 bl. 207; Luiscuis, Woordenb. D. VII bl. 186; van Homert, Levensbeschr. der Holl. Grav. bl. 319-338; (Loosjes) Characterk. der Vaderl. Geschied. D. II. bl. 101-120; Wagenaar, Vaderl. Hist. Zie het register bl. 77, 78; Burman, Utrechtsch. Jaarb. D. I en II. Zie de regist. op Filips; van Wijn, Bijv. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, zie het register bl. 145, 146; Kok,
| |
| |
Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 143, 144; de Chalmot, Biogr. Woordenb. D. IV. bl. 92-100; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 186-190, 612; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 181-149; Collot d'Escury, Holl Roem, D. II. bl. 17-19 Aant. bl. 41, 177, 178, D. IV. St. II. Aant. bl. 471; Rathgeber, Geschied. der Nederl. Schilder-, houtsnij- en graveerkunst, bl. 105-107; Biograph. Univ. T. XV. p. 174-177; de Barante, Hist. des Ducs de Bourgogne, T. V. et VI, (Brux. 1837); Overijss. Alm. voor oudheid en letter. 1838. bl. 77-96; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. II. bl. 493-523, met zijne afbeelding. St. III bl. 1-39; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk- geschied. D. IX. bl. 11, 27, 42-48, 97, 104; van der Chijs, de Munten van Braband en Limburg, bl. 146-163; de Munten van Gelderl. bl. 75, 76 de Munten van Holl. Zeel. enz. bl. 297, 328, 329, 333, 387, 449; de Munten der Heeren en Steden van Gelderl. bl. 152; de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 312, 314, 407, 623, 625; de Munten der Heeren en Steden. van Overijss. bl. 90; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. VI. bl. 281, 415; de Navorscher, D. VIII. bl. 84, 85. |
|