[Jacobus Cremer]
CREMER (Jacobus), zoon van Joost Izaak Cremer, werd, proponent zijnde, beroepen tot predikant te Vuren en Dalem en aldaar den 22sten Mei 1757 bevestigd. Hij vertrok van daar in 1763 naar Leerdam of Lingendam, in 1773 naar Hulst en van daar in 1783 naar Middelburg, alwaar hij den 14den Januarij 1797 overleed.
Cremer, die in 1763 op de nominatie stond voor de godgeleerde leerstoel te Harderwijk, was een der eerste, zelfdenkende, verlichte godgeleerden van zijnen tijd, die een schrander doorzigt had in vele bijbelplaatsen, betrekkelijk tot de dogmatiek, wiens geschriften daarvan uitmuntende blijken dragen en duidelijk toonen, hoe ongedwongen en onbekrompen zijne denkwijze was, als eene vrucht van naarstig bijbelonderzoek. Twee van 's mans zonen maakten zich als predikanten beroemd; de een, Joost Izaak, laatstelijk predikant te Amsterdam en aldaar in 1807 gestorven en de andere Melchior, die in 1837 als predikant te Groningen overleed.
Jacobus Cremer werd in 1793 lid van het Zeeuwsche Genootschap der wetenschappen, en schreef:
Tafel der heilige godgeleerdheid. 1763, 8o.
Gods Engelen verblijd maar Zijn Zoon bedroeft of Redevoeringen over Lukas II:13 en 14 en Matth. XXVI:36-46. Dordr. 1775, 8o.
De Mozaïsche offerhanden in XII Tafelen. Middelb. 1792, 4o.
De Evangelische Verhalen van Jezus lijden, sterven, begrafenis en opstanding tot een gebragt, met aanteekeningen. Middelb. 1796, 8o.
Zie Boekz. der Gel. Wereld 1757, a. bl. 325, 678, 679; Brans, Kerk. Reg., bl. 166; Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boek., Ypey, Geschied. van de Christ. Kerk in de 18de eeuw, D. VIII. bl. 217; Konst- en Letterb., 1793, bl. 203; Ypey en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. Kerk, D. IV. bl. 62, 63, Aanteek. bl. 14; (de Jong), Alph. Lijst van Boek.; Renier, Naaml. der Pred. van Vere, bl. 22, 84; Derde Vervolg van den wegw. op de nieuwe begraafpl. te Gron., bl. 22; Bouman, Gesehied. der Geld. Hoogesch., D. II. bl. 292; Muller, Cat. van Portrett., bl. 67.