hoor gaf en het beleg opbrak. In 1576 was hij schout van Haarlem en werd in dat jaar, benevens Gijsbrecht van Nesse burgemeester, wegens die stad aan den prins van Oranje gezonden, om Haarlem weder onder zijn gouvernement te brengen. In 1577 werd hem commissie gegeven als landdrost, in last hebbende het beschermen van de inwoners ten platte lande, tegen afgedankte soldaten, vagebonden en andere moedwilligen. Op een zijner togten, omstreeks het einde der maand Julij van genoemd jaar, met twaalf zijner dienaars, op zijne hofstede buiten Alkmaar verblijf houdende, kwamen aldaar een tachtigtal soldaten, tierende en roepende: Sla dood! Sla dood! waar is de schelm; Craanhals, bemerkende dat het om hem te doen was, wilde het huis door de achterdeur ontvlugten, doch werd gegrepen en jammerlijk vermoord.
Bij de schouwing van zijn lijk bevond men, dat hij ongeveer dertig wonden bekomen had.
De boosdoeners beroofden hem verder van zijn geld, en het huis van deszelfs gouden en zilveren versierselen, en zochten hun heil in den vlugt. Een deel werd er gevangen gezet, doch het blijkt niet dat er een gestraft is.