[Jacob Cornelius]
CORNELIUS (Jacob), werd geboren te Bremen, den 25sten Junij 1710 uit Tobias Cornelius, een aanzienlijk koopman aldaar, en Anna Alardin.
Zijne voorbereidende studien aan het gymnasium in zijne geboorteplaats afgeloopen zijnde, studeerde hij eerst aan de Hoogeschool te Marburg, daarna aan die van Utrecht in de Godgeleerdheid. Hij werd in 1738 proponent en den 6den September 1741 beroepen als predikant te Wamel en Dreumel. Hier werd hij den 1sten November bevestigd, en, na vier jaren aldaar geweest te zijn, beroepen den 8sten Maart 1745 te Westbroek en Agtienhoven, welke beroeping hij den 4den Julij aanvaarde.
Wegens ligchaamskwalen in 1761 genoodzaakt zijne dienst neder te leggen, begaf hij zich naar Utrecht, om zijne overige dagen in stille rust door te brengen, en hij overleed er op den 22sten October 1772. Hij was een man van ongeveinsde godsvrucht, schrander oordeel en van een opregt en gul karakter. Hij was gehuwd den 11den Mei 1751 met Johanna Adriana Steenwinkel, dochter van Diederik Steenwinkel, professor en predikant te 's Hertogenbosch, die hem twee kinderen schonk.
Hij schreef gedurende zijn rusttijd.
Nuttige overdenkingen over het uitstel van Christus komst in de wereld; over de woorden van Psalm II vs. 7; over het bidden van het Onze Vader, eenige praktikale Leerredenen over Psalm XLII vs. 12; over de bekeerde zondaresse volgens Lukas VII vs. 36-47, Utrecht, 1768 8o. 2 deelen. Vervolg der nuttige overdenkingen. Utrecht, 1772, 8o.
Genezing van den blinde door Jezus 8o.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1741, b. bl. 351, 713, 1745, a. bl. 353, 366, 729, b. 121, 1772, b. bl. 727-730; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boek.; Mourik, Naamr. der Godgel. Schrijv.