Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Volcher Coiter]COITER (Volcher) of Koyter, geboren te Groningen in 1534. Reeds in zijne vroegste jeugd toonde hij eene vurige begeerte om zich in de ontleedkunde te bekwamen, waarom hij, na in de gronden der wetenschappen in zijne vaderstad onderwezen te zijn, de beroemdste academiën van Italië en Frankrijk bezocht, en hij ontving tot bevordering, onderhoud en volbrenging van zijne studiën van Burgemeester en Raad van Groningen, bij verzegeling van den 15den September 1555, gedurende vijf jaren uit hunne prebende te Eenrum, jaarlijks twintig Emder guldens, tegen dertig Groningsche stuivers de gulden berekend. Eerst begaf hij zich naar Pisa om gebruik te maken van de lessen des beroemden Gabriël Fallopius en volgde dezen naar Padua. Na ook de lessen van Eustachius te Rome bijgewoond te hebben, begaf hij zich naar Boulogne, alwaar hij zich geheel aan de beoefening der ontleedkunde, onder de leiding van Aranzi en Aldrovandi overgaf. Van hier vertrok hij naar Montpellier, om er Rondelet te hooren, met wien hij bijzonder bevriend geraakte. In 1569 werd hij door de regering van Neurenberg tot stadsgeneesheer op eene aanzienlijke jaarwedde beroepen. Hier bleef hij slechts korten tijd en verwisselde zijne burgerlijke betrekking voor die van veldarts; als zoodanig stierf hij ten jare 1600 in den strijd voor de zaak der hervorming, in het Duitsche leger onder aanvoering van Johan Casimir in FrankrijkGa naar voetnoot(1). Coïter was een van de beroemdste geneesheeren uit de 16de eeuw. Hij was een der stichters van de Pathologische Anatomie, en de Anatomie zelve, even als de Zoölogie, zijn aan hem belangrijke ontdekkingen verschuldigd. Hij heeft een groot licht verspreidt over de Osteologie, en is de eerste geweest die afbeeldingen geleverd heeft van de beenderen der vrucht. Hij wordt door sommigen vermeld als de ontdekker der Corpora lutea in de eijernesten, die later nader zijn toegelicht. De spieren der gehoorbeentjes werden het eerst door hem beschreven, terwijl hij mede als de ontdekker moet beschouwd worden van de bovenste spieren der neus, (waarvan Santorinus zich ten onregte de eer der ontdekking | |
[pagina 610]
| |
toeëigende), en van den Musculus Corrugator Supercilii. Voorts wordt hij genoemd als de eerste schrijver over de knoopen van de ruggemergzenuwen en als een der eersten die de ontleedkunde op de heelkunde hebben toegepast en zich toelegden op de Physiologica experimentalis, waarbij hij uitkomsten verkreeg, die nog in deze eeuw zijn bevestigd. Hij schreef: De ossibus et cartilaginibus humani corporis tabulae, quae eorum voces, numerum et nomenclaturas tam partium unius cujusque quam singulorum complectuntur Bononiae 1566. fol. (Werd herdrukt te Groningen 1659, 12o. en in J. Mangeti, Biblioth. Anatom. Genevae 1699. fol. T. II. p. 483.) Externarum et internarum principalium humani corporis partium tabulae, etc. Noribergae 1572. fol. (Herdrukt aldaar 1573, en te Leuven 1653 in fol.) Gabriëlis Fallopii Lectiones de particulis sïmilaribus humani corporis, ex diversis exemplaribus a Volchero Coitero collectae, etc. c. fig. Noribergae 1575. in fol. Het portret van Coiter, in 1575 op 41jarigen leeftijd vervaardigd, is in 1669 in 8o. geëtst en uitgegeven door J.F. Leonart.
Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biograph. Univers., T. V. p. 101, en vooral A. van der Boon Cz., Geschied. der ontdekk. in de Ontleedk. van den mensch, bl. 13-21, 71, 75, 76, 254, 255 en 258; Mr. H.O. Feith, Regist. van het Archief van Groningen, D. II. bl. 10. |
|