als zij, wien die roem ter harte gaat, zouden gewenscht hebben, want de Clercq behoorde onder de zeldzaam bekwame mannen, die met groote gaven des geestes de edelste eigenschappen des harten vereenigen. Uitgebreid en veelomvattende was zijne kennis, die in een getrouw geheugen bewaard, hem gereedelijk ten dienste stond. Veel had hij in dit opzigt ongetwijfeld te danken aan eene vroegtijdige gewoonte om naauwkeurige aanteekening te houden van datgene wat hij las. Bekend en algemeen bewonderd was zijne gave van improvisatie, waardoor hij menigmalen, vooral in vroegere jaren, de gezellige en letterkundige kringen, waarin hij verscheen in verbazing bragt. Onde andere maakte hij voor de vuist uitmuntende verzen over: de ontdekking van het buskruid; vrijheid en dwingelandij; den alouden en tegenwoordigen toestand van het vaderland van Virgilius; de bekoorlijkheid der onschuld enz. Weinige zijner dichtstukken zijn gedrukt, slechts een, zoover wij weten, afzonderlijk, namelijk:
Welkomst-groet aan Z.M. Koning Willem II inde vergadering van de 4de klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut op 14 April 1841. (Amst. 1842). 8o.
Andere zijn opgenomen in den Nederlandsche Muzen Almanak of elders.
Bij hem was het niet enkel de gemakkelijkheid, om in vloeijende maat en rijm te spreken, niet de opeenstapeling van gemeenplaatsen, die aan de zuidelijke inprovisatores dikwijls wordt ten laste gelegd. Hij vereenigde met die gemakkelijkheid eenen rijkdom van denkbeelden, die zijne improvisatiën verre boven de gewone soort verhieven, en waartoe zijn schat van kennis en wetenschap hem de onuitputtelijke stoffe opleverde. Zijne wijze van voordragt bij dergelijke gelegenheden getuigde van de inspanning, waarin hij zich in die oogenblikken bevond. Achter zijnen stoel staande ving hij aan, en de stroom van woorden en gedachten vloeide onbelemmerd voort; terwijl de voetmaat afwisselde naar den aard der denkbeelden, en ernst en luim elkander menigmalen vervingen, en geen enkel oogenblik van aarzeling of oponthoud werd opgemerkt, tot dat de dichter het einde had bereikt.
Van zijne belezenheid, van zijn helder oordeel, van zijne scherpzinnigheid en van zijne gaven, om zijne denkbeelden en opmerkingen in eenen gepasten stijl uit te drukken, leverde de Clereq eene schoone proeve in zijne bij het koninklijke Nederlandsche Instituut bekroonde
Verhandeling over de vraag: welken invloed heeft de vreemde letterkunde, intonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehal op de Nederlandsche taal- en letterkunde sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen. Amst. 1824. 4o.
Hij werd in het jaar 1823 Lid van het Utrechtsch genootschap van Kunsten en wetenschappen, en in 1824 van de Maat-