Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Theodorus Adrianus Clarisse]CLARISSE (Theodorus Adrianus), zoon van Abraham Clarisse en van Adriana Maria van der Vis, geboren den 14den Januarij 1741 te Oost-Souburg, op het ciland Walcheren, waar zijn vader Onderwijzer was, eigenlijk afstammende uit een Fransch geslacht, legde te Middelburg de gronden der beschaafde wetenschappen, en zette zijne hoogere letteroefeningen aan de hoogeschool te Utrecht voort, bijzonder onder den Hoogleeraar Gijsbert Bonnet, onder wiens voorzitting hij, den 4den Mei 1763, eene verhandeling verdedigde ten betooge dat de Dwalingen der discipelen omtrent den persoon en het ambt van den | |
[pagina 395]
| |
Middelaar het geloof niet moeten verzwakken en dat de leiding der Goddelijke Voorzienigheid daarin zigtbaar isGa naar voetnoot(1), en nog eene tweede onder den zelfden Hoogleeraar, toen hij reeds Proponent was geworden, op den 14den Mei 1764, Over de zonderlinge bewaring der Joodsche kerk en burgerstaat, vooral ten tijde van den Verlosser en de Apostelen en de oogmerken, welke God daarmede gehad heeftGa naar voetnoot(2). In beide gaf hij reeds blijken van die nette denkwijze, juiste kunde, en bondige geleerdheid, welke naderhand, zoo schitterend in hem uitblonken. Kort hierna werd hij als Predikant te Amerongen bevestigd, van waar hij in het jaar 1767 naar Wageningen vertrok; hetgeen hij in 1769 verliet, om zich naar Schiedam te begeven, op welke laatste standplaats hem de gemeente van Groningen met veel aandrang zocht over te halen, om als Lecraar tot haar over te komen, waarvoor hij echter vriendelijk bedankte. Doch in 1772 nam hij de roepstem naar de bloeijende gemeente van Amsterdam aan. Ook hier, even als in de vorige gemeenten aan zijne zorg toevertrouwd, was zijn dienst aangenaam en van veel zegen vergezeld, zijnde aldaar, wanneer hij optrad, de kerken te over met tochoorders opgevuld; en zeker verdiende zijne evangelische, menschkundige, verstandige en uitgewerkte leerredenen die onderscheiding. Tweemaal was Clarisse gehuwd; eens met Elselina Elisabeth van der Duyff; de tweede maal met Anna Eduardina Pigeaud. Hij zag zijn huis met een viertal spruiten gezegend, waarvan twee uit het eerste en de andere uit het tweede huwelijk. Een zijner kinderen uit het eerste huwelijk was de beroemde Johannes Clarisse, die volgt. Clarisse sinds lang begeerig, om de Stad Groningen te bezoeken, nam de gunstige gelegenheid waar, om, in betrekking van Afgezant der hooge kerkvergadering van Noord-Holland, in die van genoemd gewest in 1782 te verschijnen. Na het doorstaan eener vermoeijende reis, eerst ter zee, niet zonder nijpend gevaar ondernomen, doch, wegens hevige stormbuijen en tegenwind, te lande voortgezet, kwam hij in tamelijken welstand binnen Gruno's muren aan, Hartelijk werd hij hier verwelkomd, en met genoegen woonde hij de kerkvergadering bij. Hij verkwikte zich uitermate in dat oord, waarop hij eene zonderlinge betrekking gevoelde; de ontmoeting van dierbare vrienden, naar wie zijn hart lang gehaakt had, was hem zeer aangenaam, en zulks bewoog hem ook, om den dag van den | |
[pagina 396]
| |
5den Mei te bepalen tot het openlijk stichten van Gronings gemeente van den leerstoel; dan naauwelijks had hij zich aangegord, om met de gemeente zijn hart in den gebede uit te storten, of de krachten begonnen hem te begeven, en hij verlict met de noodige hulp den predikstoel. Kort nadat men den zwakken Leeraar van den kansel had geholpen en uit de kerk geleid, om hem eerst aan het bijgelegen huis zijns vriends Wicher van Swinderen te brengen, overviel hem eene bloedbraking, waarvan de toevallen des avonds vermeerderden, en vooraf werden gegaan van de hevigste doodsbenaauwdheden. Later scheen zich nog wel eenige hoop op te doen, doch deze werd spoedig verijdeld, want nadat de bloedbrakingen zich herhaald hadden, maakte de dood, in den morgen van den 7den Mei 1782, een einde aan 's mans nuttig leven. Als Evangeliedienaar beschouwd, zal de naam Clarisse in zegening blijven, zoo lang men in Nederland hulde biedt aan waarheid en godsvrucht. Uit dit oogpunt beschouwd, kunnen wij zijne denkwijze, leertrant en predikstijl, volledig leeren kennen uit zijnen keurigen bundel leerredenen getiteld: De weg ter zaligheid in Jezus Christus, zoo als dezelve, door het Euangelium, aan zondaren, wordt aangewezen, naar Gods vrijmagtig welbehagen, door eene bijzondere genade, aan sommigen inwendig geleerd, met een waarachtig geloof omhelsd, door het getuigenis des Heiligen Geestes bekrachtigd, en van waare Godvrugtigen heiliglijk bewandeld wordt, voorgesteld in eenige Leerredenen, Amsterd. 1779 8o. Alsmede uit zijne Verklaring van den Brief aan de Colossers, na deszelfs handschrift uitgegeven, door Petrus Abresch, Utrecht, Gron. en Amst. 1784-1792, V Deelen 8o. Het Leven des geloofs van een Christen, zooals hij de geopenbaarde leere des O. en N.V., aangaande de weg der zaligheid, ondanks alle tegenbedenkingen, standvastig aankleeft, en met Christus kracht, in een ootmoedig, vertrouwelijk en waakzaam leven, godvruchtiglijk beoefent, voorgesteld in eenige leerredenen, nagelaten door Th.A.C. Amst. 1798, van welk werk, dat als een vervolg op de weg ter zaligheid kan worden beschouwd, de uitgave door zijnen zoon, den beroemden Hoogleeraar Clarisse bezorgd werd. Bovendien bestaat er nog van zijne hand eene Lijkrede over zijnen ambtgenoot R. Perizonius. Het afbeeldsel van Clarisse, door Noach van der Meer in het koper gesneden, naar Jacobus van Meurs, is geplaatst aan het hoofd van het vijfde deel zijner Leerredenen over den brief aan de Colossers. Ook bestaat er nog een portret van hem door Pieter Willem van Megen, in folio.
Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; H. Croese, Kerk. Reg. der Amsterd. Predikk. No. 202; P. Chevallier, Lerrede ter Nagedacht. van T.A. Clarisse. Gron. 1782; | |
[pagina 397]
| |
de Chalmot, Biogr. Woordenb.; A. Ypeij, Geschied. van de Christel. Kerk, in de XVIII eeuw, D. VIII bl. 666-668, 672; Ypeij en Dermout, Geschied, der Nederl. Herv. Kerk, D. IV. bl. 73; (de Jong), Alph. Naaml. van Boeken; Naaml. der Predd. te Amsterd. bl. 42; Bouman, Memor. J. Clarissii, pag. 7 et seqq.; Glasius, Godgel. Nederl; de Navorscher 4e jaarg. bl. 162. |
|