Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Pierre Jean Changuion]CHANGUION (Mr. Pierre Jean), uit eene familie van Fransche Refugiés, sedert den aanvang der achttiende eeuw te Leiden gevestigd, was een zoon van Paul Changuion, en van Jeanne Marie de Beaufort, geboren den 23sten September 1763 te Vlissingen, waar zijn vader destijds woonde, die echter later Secretaris der stad Middelburg is geweest. Pierre Jean Changuion werd, na volbragte studiën aan de Hoogeschool te Leiden in het jaar 1756, tot Doctor in de regten bevorderd, na het verdedigen eener verhandeling over de Burgemeesters in de Nederlandsche RepubliekGa naar voetnoot(1). Nu zette hij zich als Advocaat neder, en werd later Secretaris van den Hove van | |
[pagina 314]
| |
Holland en Zeeland, doch zag zich, na de onwenteling van het jaar 1795, uit dien post ontslagen, vervolgens was hij eerst Lid van het geregtshof te 's Hertogenbosch, en daarna in dat van Breda. In Maart 1804 werd hij door het Staatsbewind der Bataafsche Republick aangesteld tot Gouverneur der kolonie Curacao en onderhoorige eilanden. Het was tijdens zijn bestuur, dat de kolonie, den 1sten Januarij 1807, door de Engelschen bij verrassing werd genomen. Changuion den 9den Julij 1807 te 's Gravenhage aangekomen, werd den 12den Augustus daaraanvolgende gearresteerd, in de generaliteitsprovoost gebragt, en, bij vonnis van 2 Maart 1808, door den Hoogen Krijgsraad ter dood veroordeeld; doch de zachtaardige Lodewijk Napoleon, destijds Koning van Holland, schonk hem het leven, en veranderde de straf in onbekwaamheid, om het land immer te kunnen dienen Changuion voerde tot zijne verdediging aan, dat hij, bewust van zijne onbekwaamheid tot dien post in deze gevaarlijke tijden, meermalen te vergeefs zijn ontslag verzocht, en het aanbod der Engelschen, om voor hen als burgerlijk Gouverneur op het eiland te blijven, had van de hand gewezen. Na die tijd leide Changuion een afgezonderd leven, tot in 1814, toen de Souvereine Vorst der Nederlanden hem, bij besluit van 23 November, in zijn goeden naam herstelde. In Mei 1816 werd hij door den Koning der Nederlanden benoemd tot Raad-fiskaal ad interim bij het toenmalige Hof van Policie en crimineele Justitie in de kolonie Suriname, en in 1817 werd hij Seeretaris van voormelde Hove, in welke betrekking hij den 8sten November 1820 te Paramaribo overleed, bij zijne tweede vrouw, L.C. van Lelyveld, geene kinderen nalatende. Hij was in het jaar 1816 tot Lid correspondent van het Zeeuwsch genootschap der Wetenschappen benoemd, en had zich reeds vroeger als schrijver doen kennen door het: Zedekundig handbock tot onderwijs der jeugd. 's Hage 1797.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXX. bl. 26; Algem. Konst- en Letterb., 1817, D. I bl. 56; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. III. bl. 735-737; G. B. Bosch, Reizen in West-Indiën en door een gedeelte van Z.- en N.-Amerika, D. I. bl. 361-364; Teenstra, de Nederl. West-Ind. Eilanden, St. II. bl. 131-180; (de Jong) Alphab. Naaml. van Boeken; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bl. 701 en 702, uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|