minste bewijs tegen hem had; maar dat de vermoedens bleven aanhouden, en dat, zoo ras die weg genomen konden worden, hij hem gaarne wilde regtvaardigen; maar hem thans niet wel kon toestaan zijn dienst als Kamerheer te doen, en dus veel liever zag, dat hij zich absenteerde.’ Tot het laatste kon hij niet besluiten, het eerste hing van zijne Hoogheid af. Om de valsch verspreidde geruchten te keer te gaan, deed hij in de nieuwspapieren een berigt plaatsen, dat de eerroovende geruchten ten zijnen nadeele, sedert eenige dagen, in 's Gravenhage en elders met kwaadaardige oogmerken verspreid, van allen grond van waarheid ontbloot waren, en hij het aan zich behield om het publiek, des noods, nadere opening te geven, van die gebeurtenissen, uit welken de aan hem nog onbekende eerroovende lieden, die geruchten verdicht en in de wereld gebragt hadden. Tot het plaatsen hiervan gaf de Prins verlof; alleen kon deze niet toestemmen, de voorbehouding van het nader opening te geven: Ook had Capellen een en ander maal aan Zijne Hoogheid betuigd, dat hij, door den Prins niet openlijk geregtvaardigd wordende, zich gedrongen zou vinden, om alles, wat deze zaak betrof, te openbaren.
Velen deden herhaalde pogingen, om die brenke te heelen; doch met zoo weinig vrucht, dat Capellen ten laatste, onder de dierste betuiging van onschuld en den sterksten aandrang op onderzoek zijns gedrags, zijnen post als Kamerheer nederleide. Een stap, die, hoe zeer de Prins verklaard had, dat deze nooit tot zijne schande of nadeel, kon worden uitgelegd, bij velen, ook in openbare geschriften, eene aller ongunstigste uitlegging kreeg, hetwelk Capellen op nieuw deed aanhouden, om eene openlijke schuldeloosverklaring van Zijne Hoogheid, die hem intusschen met veel beleefdheid behandelde, en zelfs, nevens zijne echtgenoote, met een aantal personen van den eersten rang, ten hove op eenen maaltijd verzocht. Dit gaf hem eenige flikkeringen van hoop, dan deze verdwenen, en wanneer men na vele gesprekken, en onderhandelingen om eene openlijke verklaring te beramen, die Zijne Hoogheid en Capellen voldeed, het niet eens kon worden over de uitdrukkingen, besloot de Jonkheer, ten laatsten, tot het zoo dikwijls voorgeslagen middel, de openlijke uitgave van hetgeen hij noodig vond, om zijne eer en zijnen goeden naam te handhaven, en zond diensvolgens in het licht:
Het gedrag van Jonkheer A.P. van der Capellen, aan het Publiek door hem zelven opengelegd. In 's Hage 1784.
Zijne regtvaardiging voldeed den Staten van Holland zoo wel, dat zij den verongelijkten Capellen aanstelden tot Kolonel van een Regiment Kavallerie, en hem in 1787 tegen zijn wil benoemden tot Bevelhebber van Gorinchem, toen de Hertog van Brunswijk met een Pruisisch leger naar Holland in aantogt was. In weêrwil dat het in die stad aan krijgsvoorraad en genoegzame manschap ontbrak, om de stad behoor-