[Alexander Graaf van Bylandt]
BYLANDT (Alexander Graaf van), jongste zoon van Otto Roeleman Frederick Graaf van Bylandt, Heer van Spaldorp, Ooy, Persingen, Palsterkamp, Liende, Leede, Oudewaard, Marienwaard, Vuren, Dalem en Maasbommel en van Anna Baronnesse van Sevenaar, kleinzoon van den hierboven gemelden Roeleman Frederick Neomagus, Graaf van Bylandt, was den 29sten December 1743 geboren, te Nijmegen en in 1793 Generaal-Majoor der Infanterie, Adjudant-Generaal van den Stadhouder, en bij afwezigheid van den Erfprins van Oranje, Kommandant der vesting Breda. Zoodra de voorhoede van het leger van Dumourier de Noord Brabandsche grenzen was overgetrokken, had de Stedelijke Regering van Breda reeds een ontwerp van Capitulatie opgesteld, en één zijner leden daarmede naar 's Gravenhage gezonden, maar de Stadhouder keurde dit ten hoogste af, en gelaste den Bevelhebber om de vesting tot het uiterste te verdedigen, en niet over te geven dan wanneer eene bruikbare bres in den kapitalen wal zou zijn geschoten. Ondanks deze uitdrukkelijke bevelen, werden de noodige maatregelen van voorzorg niet genomen, en gaf de Bevelhebber blijken van verregaande nalatigheid en pligtverzuim, ofschoon niet ontkend kan worden, dat de vesting reeds sedert eenigen tijd in gebrekkigen staat en de bezetting van naauwelijks 1600 man veel te gering was, om de uitgestrekte buitenwerken te verdedigen. Nadat den 22sten Februarij, bij de eerste opeisching de overgave geweigerd was, werd de stad gedurende eenige uren beschoten, hetgeen, met nadruk beantwoord zijnde, de staking van het
bombardement ten gevolge bad; maar toen het vuur van den vijand den volgenden morgen hervat, en eene tweede opeissching gedaan was, werd de vesting den 25sten Februarij, op voorstel van den Bevelhebber en met goedvinden van den krijgsraad, overgegeven, zonder dat aan de verdedigingsmiddelen schade was toegebragt, noch gebrek aan oorlogsvoorraad, of levensonderhoud bestond. Het gevaar van oproerige bewegingen onder de burgerij, uit hoofde van verstandhouding der tegenstadhouderlijke partij met den vijand, schijnt, bij de weinige hoop op ontzet, voornamenlijk hiertoe te hebben doen besluiten, terwijl de voordeelige voorwaarden door den vijand aangeboden insgelijks te veel in aanmerking werden genomen; de bezetting trok uit met behoud harer wapenen en alle teekenen van