volkomen. Toen het nogthans, bij de geschillen met Keizer Jozef II, bleek, dat de vestingen geheel buiten staat van verdediging waren, wierp men hiervan de schuld op den Hertog en nam, daar zulks niet te bewijzen was, de Akte van Consulentschap te baat. Bij resolutie van 10 tegen 9 stemmen verklaarden de Staten van Holland, dat hij door die Akte op onwettige wijze zich als Minister had opgeworpen, en dat hij daarom als gevaarlijk mensch moest worden afgezet. Terwijl de Ridderschap van Holland te vergeefs tegen dit besluit protesteerde, hing Friesland er zijn zegel aan. De Hertog, na te vergeefs verzocht te hebben niet ongehoord te worden veroordeeld, achtte het geraden het besluit der Algemeene Staten niet af te wachten, maar legde den 14den October 1784, bij eenen brief, in hunne handen alle zijne militaire waardigheden neder, en verliet de Nederlanden, zich naar Aken begevende. Hij overleed, op het slot te Vechelen in het Brunswijksche, den 12den Mei 1788.
Werkzaamheid, bekwaamheid en kunst om zich aan de Hoven staande te houden ontbraken Brunswijk geenszins, ook kan men hem geen eerlijkheid ontzeggen, doch van bovenmatige eer- en heerschzucht is hij bezwaarlijk vrij te pleiten.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XX. bl. 383; de zelfde, Beschr. van Amsterd., St. IV. bl. 408; het Leven van Willem Karel Hendrik Friso en van Anna van Brunswijk Luneburg, D. III. bl. 118-120, D. IV. bl. 74-76; Vaderl. Hist. ten onmiddell. verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 10, 11, 17, D. XXIV. bl. 17, 19, 20, 135; Vaderl. Hist. ten verolge op Wagenaar, D. IV. bl. 77-122, D. V. bl. 53-66, D. VII. bl. 218-222. D. VIII. bl. 91, 113-171, D. IX. bl. 217 en 218, D. XI. bl. 217, 218, D. XX. bl. 101-105, D. XXII. bl. 348-350, C. van der Aa, Leven van Willem V, D. I. bl. 83, 122, 123, 154-169, 193-195, 220-225, 292-321, 324-362, 396-402, 430-467, D. II. bl. 541-567; van Kampen, Verkorte Geschied. der Nederl., D. II. bl. 267; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Stuart, D. I. bl. 52, 142-144, 154-169, 263, 359, 515-526, D. II. bl. 11, 12, 228, 288-300; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 650-660; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. XI. bl. 156, D. XII. bl. 2, 3, 21-33, 50-52, 144, 169-171; Militaire Spectator 1849, bl. 447.