[Hermanus Adrianus Bruining]
BRUINING (Hermanus Adrianus), een zoon van den voorgaande en van Rinske Bruining, geboren den 15den November 1738 te Rotterdam, werd, na volbragte studiën, aan de Hoogeschool te Utrecht, in 1764 Predikant te Kolhorn en in 1767 te Workum in Friesland, waar hij in April 1770 een beroep naar Bolsward ontving, waarvoor hij echter bedankte, doch in 1772 door de gemeente van Vere begeerd zijnde, vertrok hij derwaarts. In 1803 werd hij, met en benevens Petrus Janssen, Predikant te Bergen op Zoom, wegens Zeeland, gecommitteerd tot het helpen bijeenbrengen van eenen bundel Evangelische Gezangen voor den openbare Eeredienst der Hervormden. Na zich van deze Commissie op eene loffelijke wijze gekweten te hebben en uit 's Gravenhage naar zijne standplaats te zijn teruggekeerd, verviel hij in eene zware ziekte, waaruit hij echter weder herstelde. Doch hij overleed den 17den Januarij 1811 en was gehuwd met A.H. Binkes.
Bruining was tot op zijn overlijden een der geliefdste Leeraars van de Veersche gemeente. Hij bezat uitmuntende predikgaven en was onder de eerste Predikanten in ons Vaderland, die ofschoon geene leerlingen van Ewaldus Hollebeek, nogthans van zijne preekmethode een doelmatig gebruik maakten. Een beminnaar der gewijde dichtkunst en een vlijtig beoefenaar der Nederduitsche taal zijnde, gaf hij daarvan, zonder evenwel met zijnen naam te voorschijn te komen, meer dan een doorslaand bewijs in de Taal- en Dichtkundige Bijdragen, welke van 1758-1762 in het licht verschenen, alsmede in de ten jare 1775 te Utrecht uitgegeven Proeve van Outheit-, Taal- en Dichtkunde door het Genootschap Dulces ante Omnia Musae, welk Genootschap hem, met Meinardus Tydeman, Zacharias Hendrik Alewijn en Adriaan Kluit, onder zijne oprigters tellen mogt, even als de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, tot welks oprigting hij ook, met gezegde Heeren, als Leden van het genoemde Genootschap in het jaar 1766, den grond hielp leggen. De Nederlandsche Bibliotheek die men in 1774 begon uit te geven, had mede aan hem eenen wakkeren medearbeider, zonder zich nogthans ook daarin met zijnen naam aan het publiek bekend te maken.
Met zijnen naam verscheen echter:
De Kerk van Nederland tot Godverheerlijkend zingen opgewekt. Middelb. 1774. 4o, zijnde een stukje van 15 bladzijden, dat vooral dienen moest om hen, die nog aan de oude Psalmberijming hingen, te doen beseffen, hoe hoog de nieuwe berijming boven de oude te schatten was.
Tweetal Biddags-Leerredenen. Veere. 1787. 8o.