Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1460]
| |
1588, doch als die opgave van zijn geboortejaar juist is, is het waarschijnlijker dat hij te Utrecht het eerste levenslicht aanschouwde, want zijn vader verliet, als ijverig Protestant, Deventer in het jaar 1587, toen de Engelsche Krijgsoverste Willem Stanley, die stad op eene verraderlijke wijze in handen van de Spanjaarden overleverde, en vertrok naar Utrecht, waar hij zich met der woon vestigde en sedert bleef. Hoe dit zij, toen Hendrik zoo ver gevorderd was om eene keuze te kunnen doen van een handwerk, ten einde met der tijd zelve den kost te winnen, toonde de jongeling zijne genegenheid voor de schilderkunst; te dien einde werd hij, om het noodig onderwijs te erlangen, bij Abraham Bloemaart geplaatst. Nadat hij de vaste gronden der kunst aldaar geleerd had, bekroop hem de reislust, en begeerte om groote Meesters op het loffelijk spoor te volgen. Hij begaf zich alzoo naar Italië, waar hij, zoo te Rome als te Napels, tien jaren verbleef, doorreisde vervolgens nog vele andere landen, overal proefstukken van zijn uitnemende kunst, in historische tafereelen, achterlatende, onder anderen te Napels een groot stuk, geplaatst boven het hooge altaar in de hoofdkerk aldaar. Bij dit stuk heeft hij geen naammerk gezet, evenmin als bij vele van zijne andere kunstwerken, doordien zijne vloeijende en wel aangelegde penseeltinten, te dier tijd genoegzaam bij een ieder bekend waren. Toen de groote Rubbens te Utrecht kwam, om aan de Kunstschilders een bezoek te geven, roemde hij bij uitnemendheid zijne kunst, in tegenwoordigheid van hen allen. Ter Bruggen stierf den 1sten November 1629; ter zijner gedachtenis werd het volgend grafschrift vervaardigd: Hier ligt ter Bruggen, door de dood
Verrast en overrompelt:
Van 't dierbaar levensligt ontbloot,
In 't duister graf gedompelt;
Daar 't vleesch vergaat tot stof,
Doch egter blijft de lof
Van 't geen hij heeft bedreven,
Ten spyt der afgunst leven.
Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. I. bl. 133-135; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts., D. III. bl. 133. |
|