Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Brugman]BRUGMAN (Johannes) werd hoogst waarschijnlijk omstreeks het einde der 14de eeuw, te Kempen, op de grenzen van het Kleefsche en Bergsche, geboren, en was dus een stadgenoot, zoowel als tijdgenoot en geestverwant van den beroemden Thomas a Kempis. Hij bragt zijne jongelingsjaren in eene kloosterschool door, waar hij Latijn leerde en eenige geleerdheid opdeed, doch weinig aan zijne zedelijke opleiding gearbeid werd. Vandaar, dat hij, na | |
[pagina 1461]
| |
het afleggen der kloostergelofte, in een convent opgenomen, zich aan vele in die dagen algemeene ongebondenheden, vooral aan vechterijen en ontucht overgaf, gelijk hij later van zich zelven getuigde. Eerlang evenwel keerde hij van zijnen boozen weg terug, en wijdde zich aan een naauwgezet, ernstig, naar de gewoonten der devoten van die dagen, godvruchtig leven. Waarschijnlijk woonde hij vroeger in Noord-Nederland, doch hij begaf zich, na zijne hekeering, als Minderbroeder, in het klooster der Observanten te St. Omer, welks Monniken om hunne vroomheid vermaard waren. Aldaar tot Lector in de Godgeleerdheid benoemd, schijnt hij zich bijzonder op wetenschappelijke oefeningen en vooral der H. Schrift en der werken van de Kerkvaders te hebben toegelegd. Doch zich geroepen gevoelende tot een meer werkzaam en practisch leven verliet hij St. Omer, zoo men meent in 1445, trok eerst naar Groningen, doorreisde Overijssel, Gelderland, Zuid- en Noord-Holland, als een gestreng Volksprediker en verwierf zich den roem eener uitmuntende welsprekendheid. Zoo trok hij, gedurende een tijdperk van 20 jaren de gewesten van ons Vaderland door, onvermoeid en onverdroten, niettegenstaande zijne ligchamelijke zwakheid, vermanende tot bekeering en vernieuwing des levens. Zijne ernstige en krachtige redenen waren gerigt tegen de hoofdzonden van die dagen, tegen het dobbelspel, de ontwijding der heilige dagen door dronkenschap, twisten en gevechten, en tegen de wraakgierigheid der Staatkundige partijen. Hij mag dan al niet, zoo als sommigen melden, de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, door zijnen invloed, vooral te Amsterdam, geheel of gedeeltelijk hebben bijgelegd, waarheid is het dat hij in Gaasterland, in Friesland, een bloedigen burgeroorlog, door eene indrukwekkende prediking, en even treffende handeling, de voorstelling van een kind in het midden der vergaderden, ten einde bragt. Zijne predikatiën, hoewel somtijds plat en vol van zinnelijke voorstellingen, getuigen van eene vurige verbeelding, van hooge kracht, van echt practischen zin en van ware menschenkennis, en hebben hare vrucht niet gemist. In October 1462 kwam Brugman te Amsterdam, verzeld door Jelis Krabbelijn, Raad van Karel den Stoute, die in last had de orde der Observanten, hervormde Minderbroeders, aldaar in te voeren. In spijt van den tegenstand van Regering en Geestelijkheid, wist hij zich te Amsterdam te handhaven, en predikte ook aldaar met zulk eenen toeloop, dat het volk aan zijne lippen hing, waarvan het spreekwoord ontstaan is: ‘al kont gij praten als Brugman.’ Een ander spreekwoord, waarschijnlijk een gezegde van eenen anderen monnik: ‘Brugman zocht zielen en ik zoek geld;’ pleit voor zijnen belangeloozen ijver voor het heil der zielen. Het is alleen de tegenstand te Amsterdam door den ijverigen Prediker ondervonden, die zijnen naam later meer berucht dan beroemd maakte. Hij mag soms in zijnen ijver te ver zijn gegaan en tegenover zijne vijanden niet geheel onberispelijk zijn geweest, | |
[pagina 1462]
| |
maar de namen van een onbeschaamden monnik, schijnheiligen, oproermaker en bedrieger verdiende hij niet. De Hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam W. Moll, heeft met oordeelkundige naauwgezetheid en ijverig onderzoek, het getuigenis der verschillende schrijvers aangaande Brugman nagegaan, zoowel als wat er van zijne schriften is overgebleven, en de nagedachtenis van dezen Prediker der geregtigheid voldingend verdedigdGa naar voetnoot(1). Na een langdurig vermoeijend en zwervend leven vond Brugman rust in het Convent der Observanten te Nijmegen. Hij wendde daar alle pogingen aan tot de stichting van een kapittel der St. Stevenskerk, en schreef met dat oogmerk eenen brief aan Catharina van Bourbon, gemalin van Hertog Adolf van Gelder, waarvan nog een gedeelte is bewaard gebleven. Of hij zijn doel bereikte wordt niet gemeld, doch genoemd kapittel was al in 1480 gevestigd. In 1470 en 1471, reeds een arm oud man en bevende van zwakte en krankheid, naar zijn eigen getuigenis, schreef hij nog twee brieven aan de Broederen des gemeenen levens te Deventer, vol van godvruchtige vermaningen en klaagredenen over den toenmaligen, treurigen toestand der Christelijke kerk. Hij stierf in 1473, te Nijmegen, gedurende het beleg dier stad door Hertog Karel den Stoute. Na zijne dood, werd hij hoog vereerd, en toen men het Nijmeegsche Convent binnen de stad overbragt, werd zijn hoofdschedel onder het hooge altaar in de kerk geplaatst; in het Martyrologium der Franciskanen komt hij voor onder de heiligen van den tweeden rang (beati), ofschoon de Jezuiten met dien roem den spot dreven. Bij het volk bleef zijne gedachtenis lang in eere. Sommigen zelfs, hielden hem voor een Profeet, vooral latere schrijvers, als Emmius, Schotanus, Pontanus en Slichtenhorst, doch deze meening is door niet één bewijs gestaafd. Een Hervormer, waarvoor hem anderen hielden, was hij niet. Met alle magt bleef hij aan de leer der Roomsch Katholijke kerk gehecht, en wat hij predikte en verrigtte is verduisterd door de groote Hervorming van leer en leven, die ruim 50 jaren na zijne dood de verstanden verlichtte en de harten heiligde. Met regt evenwel mag hij onder de beste Dichters van dien tijd worden genoemd. Getuigen zijn de twee overgeblevene liederen door hem gedicht, van welke het eene beginnende: Mit vroechden laet ons singhen
meer bekend naar de woorden waarmede ieder couplet eindigt: Och ewich is so lane!
later in enkele verzamelingen van gezangen opgenomen. Het tweede is door Hoffman von Fallersleben bewaard in zijne Horae Belgicae, en begint Ic heb ghejaecht mijn leven lane.
| |
[pagina 1463]
| |
Behalve deze liederen bestaat er nog van Brugman in handschrift, een Leven van Jezus. Het Leven van de H. Lidvina, heeft hij in drie verschillende uitgaven bearbeid. Voorts zijn er nog van hem Twee brieven aan de Broeders des gemeenen levens te Deventer, welke hij tot aan zijn uiteinde broederlijk lief had: nog een Sermoen over de drie tafelen, en Vier fragmenten van Sermoenen van Brugman, allen door den Hoogleeraar Moll in zijn bovengenoemd werk, uitgegeven.
Zie, behalve de beide aangehaalde deelen van Johannes Brugman etc. door Prof. Moll; Sweertii, Athen. Belg, pag. 400; Valerius Andreas, Bibl. Belg.; Slichtenhorst, Gelders. Geschied., bl. 254 en 255; Schotanus, Friesche Hist., bl. 321; Brandt, Hist. der Reform., bl. 43-49; Commelin, Histor. Beschr. van Amsterdam, bl. 912; Halma, Toon. der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. IV. St. I. bl. 194; Le Long, Reform. van Amsterd., bl. 357-373; Wagenaar, Beschr. van Amsterd., D. I. bl. 153-155; Saxe, Onom. Liter. Pars II. pag. 591 et 592; Kok, Vaderl. Woordenb., D. III. bl. 939; Brucherus, Geschied. der Kerkherv. in de prov. Gron., bl. 2; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Konst- en Letterbode 1818, D. I. bl. 366 en 367; Römer, de Voorm. Abdijen in Holl. en Zeel., D. I. bl. 511, 512, 513, 589, D. II. bl. 74, 75, 82, 116, 148, 244-251, |
|