Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Petrus Brouwer Bz.]BROUWER Bz. (Petrus), zoon van den voorgaande en van Wilhelmina Boonen, geboren den 8sten October 1732 te Harlingen, waar zijn vader destijds Predikant was, legde zich, zoo aan het Amsterdamsche Athenaeum als aan de Hoogescholen te Utrecht en te Leiden, op de Godgeleerdheid toe, en verdedigde, ter laatstgenoemde plaatse, eene verhandeling om te onderzoeken | |
[pagina 1436]
| |
van waar Mozes het in het boek Genesis beschrevene wistGa naar voetnoot(1), waarna hij in 1754 Predikant te Oudkerk en Roodkerk in Friesland, in 1756 te Barneveld op de Veluwe, in 1762 te Zalt-Bommel en in 1764 te Dordrecht werd. In deze stad bleef hij onafgebroken werkzaam, en was hij een zegen voor de gemeente, die hij door prediking, schriften en wandel stichtte tot het jaar 1797, toen ligchaamszwakte hem dwong om zijn emeritaat te vragen. Vijf jaren later (den 9den Junij 1802) ontsliep hij, bij Anna Geertruida van Limburg, met wie hij den 5den Mei 1761 te Amsterdam gehuwd was, vier kinderen nalatende; twee zoons; van welke de oudste Abraham Henricus Brouwer, Lid van den gewezen Aziatischen raad, voor zijne kinderen den moederlijken naam van Limburg aannam, de tweede, Petrus Marius Brouwer, laatstelijk Predikant te Groote-Lindt was, en twee dochters, Constantia Clara Brouwer, gehuwd met Jan Hendrik van Meteren, Koopman te Dordrecht en Theodora Cornelia Woutera Brouwer, die getrouwd was met Ewaldus Kist. Brouwer was in zijn tijd een der meest beminde Predikanten te Dordrecht en predikte, vooral in de eerste jaren van zijne dienst steeds voor eene talrijke schaar. Zijne gaven voor den kansel moeten toen ongemeen zijn geweest. Geen wonder, dat vele gemeenten hem als Leeraar wenschten te bezitten. In 1758 bedankte hij te Zalt-Bommel voor Kampen en Zierikzee, kwam in 1763 in aanmerking bij het beroepen van eene Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Geldersche Hoogeschool en wees in 1769 te Dordrecht een beroep als Predikant te Utrecht van de hand, ofschoon aan die standplaats een Professoraat verbonden was. Van stadswege erkende men dit met hem in 1770 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid bij het Lycaeum te benoemen. Na honoris causa te Harderwijk tot Theologicae Doctor bevorderd te zijn, aanvaardde hij, 21sten Januarij 1771, in het openbaar zijne bediening met eene Verhandeling over de oorzaken van het afnemen der Christelijke zaakGa naar voetnoot(2). Later werd hij Curator der Latijnsche school, maar in 1795, bij de nieuwe organisatie van het Collegie der Curatoren, na veeljarige dienst ontslagen. Brouwer heeft vele nuttige, en toen zeer gezochte, schriften in het licht gegeven, als: Kort ontwerp van de voornaamste waarheden der Hervormde Belijdenis. Zalt-Bomm. 1764, 1769, 1779. 8o. Eerste beginselen ten dienste der kleine kinderen der Hervormde Belijdenis. Zalt-Bomm. 1764, 1769, 1779. 8o. De XXVste Psalm in eene doorgaande verklaring, alsmede Psalm LXXXIV, Jesaia XXXII en Lucas V in Leerredenen geopend. Dordr. 1770. 8o. | |
[pagina 1437]
| |
Gods weldadigheid aan Dordrecht. Dordr. 1770. 4o, welke leerrede door hem werd gehouden, toen hij, voor Utrecht bedankt hebbende, zich weder aan Dordrecht verbond. Aanprijzing tot het heilig zingen, ter gelegenheid van de vergadering der Psalmberijming in de Hervormde Gemeente van Nederland op hoog gezag bepaald, in eene Leerrede over Coll. III:16b. Dordr. 1774. 8o. Leerredenen over den 1sten brief van Paulus aan Timotheus. Dordr. 1775. 8o. Leerredenen over II Timotheus. Dord. 1778. 8o. Leerredenen over het Heilig boek genaamd Esther. Dordr. 1779. 8o. Brief van E.D.P. (een Dordsch Predikant) aan zijn zoon over het Biddagwerk bij Hervormde Belijders. Amst. 1782. 8o. P.B.V.D.M. (Petr. Brouwer, verb. div. min.) Verhandeling over de Voorreden van Hieronymus, voor de zeven algemeene Brieven van Jacobus, Petrus, Johannes en Judas, in de Akademie der Geleerden, of Uitspanningen ter opheldering van de H. Schrift, D. II. bl. 34 volgg. Over het opschrift en zedekundig beleid van den Goddelijken Veldzang, Jes. V:1-7. Aanmerkingen over een deel van Simeons lofzang. Verhandeling over Psalm III:7-14, in de Bundel van Godgeleerde Oudheidkundige en Letterkundige Oefeningen. D. III. St. III. D. IV. St. I, enz. Hij schreef ook eene Voorrede voor de Philosophische redekunde van G.F. Meijer, Leeraar der Wereld-wijsheid, medelid der Koningl. Academie te Berlijn, vertaald door J.W. ter Haar, en bezorgde eene nieuwe, verbeterde, uitgaaf van het bekende werk van Joh. Martinus, in leven Predikant te Groningen, getiteld: Geestelijke hartsterking tegen der geloovigen geestelijken strijd in hunne zwakheid, in XV Predikatien, meest bij het H. Avondmaal voortijds gehouden. Dordr. 1772, 2d. 8o. Brouwer was een man van veel omvattende Theologische kunde. Zijne Oostersche geleerdheid deed hem reeds vroeg bij het Athenaeum te Amsterdam in aanmerking komen, ter vervulling van eenen openstaanden leerstoel. Ook in de Natuurkunde was hij evenmin een vreemdeling als in de Geschiedenis, Taal- en Dichtkunde. Waarvan onder anderen ten getuige strekt zijne revisie van het uitgebreide werk van den Burgemeester van de Wall, Handvesten en Privilegiën van Dordrecht. Schreef hij zuiver vloeijend Latijn, zijn Nederduitsche schrijfstijl was kernachtig, in navolging van den bij hem hooggeschatten, Muider Drossaart, Pieter Cornelisz., Hooft. Ook was hij een vrij zoetvloeijend Dichter, waarvan zijn gedicht voor de Dissertatio Juridico-Philosophica inauguralis de moralitate actionum hummanarum cum recentiorum | |
[pagina 1438]
| |
quorundam principiis non consistente (Traj. ad. Rhen. 1755.) van Abraham Jacob Dryfhout, zijn zang op het huwelijk van den Hoog Welgeb. Heer Lucas Willem Baron van Essen en Jonkvrouw van Haeften 1774, en anderen ten bewijzen strekken. Vooral verdienen zijne bijschriften lof, ter proeve diene dat op Jacobus Hinlopen: Geen dichter, maar volleerd in Dichtren werk te keuren,
Die Neêrlands Psalmgezang voortreff'lijk op hielp beuren;
Der vroomen boezemvriend; den schrik van 't helsche rot;
't Sieraad van Utrechts kerk; den lieveling van God;
Hinlopen in één woord; vertoonen deze trekken,
Die 's mans gedagtenis tot flaauw behulp verstrekken.
Bij alle gehechtheid aan de leer van zijn kerkgenoctschap was hij vrijzinnig Schriftverklaarder op het spoor der Kerkvaders, eerste Hervormers en de beste der oude uitleggers. Hij was geen slaafsch aanklever van eenige predikwijze van zijne tijd; getuige onder anderen de natuurlijke, soms luimige verhaaltrant in zijn werk over Esther. Voorts was hij een man van vaste beginselen, en een zeer naauwgezet Christen, wien hooge eer naging bij zijne tijd- en ambtgenooten, niettegenstaande laatstgenoemden in openlijk geschil met een hunner collegen gewikkeld waren en bij latere tijd de Staatsgeschillen algemeen de gemoederen verdeelden.
Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 484-495; Bouman, Geschied. der Gelders. Hooges., D. II. bl. 293 noot, uit familiepapieren aangevuld. |
|