Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1325]
| |
welke standplaats hij in 1789 verliet, om zich naar Leeuwarden te begeven, aldaar staande werd hij in 1800 te Dordrecht beroepen. Het beste gedeelte der gemeente van Leeuwarden, 's mans Evangeliedienst, op hoogen prijs schattende, verzocht hem, met sterk dringende redenen, om bij hen te blijven. Hetgene hem, gedurende zijn beraad, deed neigen tot vertrekken, verklaarde hij, was de moeijelijkheid van het openbare predikwerk. Dadelijk toonde men zich bereid, indien het geschieden kon, dat bezwaar uit den weg te ruimen. De leden der gemeente werden zamengeroepen, om daarover te raadplegen. Daar de bijeengekomenen, het niet eens, velen er tegen, de meeste er voor waren, dreef echter de meerderheid haar voorstel derwijze door, dat er in eene der kerken, waar van oudsher elken Zondag, door éénen Predikant, des voor- en des namiddags beurten werden waargenomen, voortaan op dien dag slechts eenmaal zou gepredikt worden. Aangezien nu dit voorstel een besluit der bijeenkomst werd, vond Brink zich verpligt, om het beroep der gemeente van Dordrecht dankzeggende van de hand te wijzen. Hij bleef alzoo te Leeuwarden, maar tot groot misnoegen van velen dergenen, die hunne stem tegen het gemelde voorstel hadden uitgebragt, inzonderheid van de zoodanigen, die eene plaats in de bedoelde kerk hadden, als zijnde die nu tot op de helft der waarde gedaald. Straks openbaarde zich onder die menschen een geest van nog sterkere ingenomenheid tegen Brink, die men wenschte dat maar vertrokken ware. Hem hield men voor de voornaamste oorzaak, dat er jaren achter elkander niet zulk een levendig godsdienstwerk in de gemeente meer bespeurd werd, als voorheen; dat de glans van geloof en heiligheid, welke te voren over de gemeente verspreid lag, verdwenen was, en de wijzen alzoo in gevaar waren, van eerlang met de dwazen in slaap te vallen. Om dit voor te komen, besloten deze ijveraars eene bijzondere gemeente te vormen, welke ruim twee jaren bloeide, doch toen, ten gevolge van eene resolutie van het Departementaal bestuur van Friesland van 23 December 1802, uiteen stoof. Brink overleed te Leeuwarden den 22sten Maart 1810. Hij dien wij als een achtenswaardig en geleerd Evangeliedienaar geroemd vinden, heeft zich als zoodanig mede doen kennen door de volgende geschriften: Handleiding voor mijne Leerlingen. Leeuw. 1797. 8o, welke eene bevallige ontwikkeling behelst van de leer der Hervormde kerk, zonder inmenging van menschelijke begrippen. Onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Verbond. Leeuw. 2 stukjes. Het afscheid van Jezus van zijne leerlingen en zijne bede tot den Vader. Leeuw. 1803. gr. 8o. Over den eersten brief van Joannes. Amst. 1806. gr. 8o. Godsdienstige opwekking bij het doen der belijdenis. Leeuw. 1807. gr. 8o. | |
[pagina 1326]
| |
Het eenvoudig onderwijs in de Godsdienst gemakkelijk gemaakt. Leeuw. 1808. 8o. De leer en leerwijze van Jezus ontwikkeld. Leeuw. 1812. gr. 8o. Aanmerkingen over de dichtkundige boeken des Ouden Testaments. Leeuw. 1817. 3 stukk. 8o. Aanmerkingen over de Profetische boeken. Leeuw. 1821. gr. 8o. 1e stukje. Ook behaalde hij in 1793, met Thomas Hoog, Predikant te Rotterdam, de gouden medaille bij het Haagsche Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders, met een verhandeling Over de voortreffelijkheid en nuttigheid van het Leeraarsambt. Zijn portret gaat in plaat uit gegraveerd door Jan Willem Caspari in 8o. met vierregelig vers van J. Weldijk. Zie Ypeij, Geschied. der Christ. Kerk in de 18e eenw, D. VIII. bl. 267, 268, 458; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. IV. bl. 225-227, 273; van Kampen, Geschied. der Letteren en Wetens. in de Nederl., D. III. bl. 252. |
|