Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Brinckerinck]BRINCKERINCK (Johannes), geboren te Zutphen, was een der meest geliefde leerlingen van Geert Groote, wiens medgezel hij veelal was op diens bekeeringreizen. Na diens dood verbleef hij in het Fraterhuis te Deventer onder het bestier van Florens Radewijns, waar hij de Priesterwijding ontving en bij de broeders verbleef tot in het jaar 1392, toen hij, na de dood van den beroemden Prediker en Biechtvader Johannes de Gronde, in diens plaats aan het hoofd van het Zusterhuis te Deventer gesteld werd. Daar het getal der hier te zamen levende maagden ras toenam, liet Brinckerinck eerst de gebouwen van het Zusterhuis vergrooten, en stichtte weldra buiten de stad het klooster te Diepenveen, werwaarts hij eenige zusters uit Meester Geertshuis plaatste, die den regel der Reguliere Kanunniken van Windesheim aannamen. Gedurende ruim 25 jaren bestierde hij beide instellingen met grooten ijver, tot dat hij in 1419 ontsliep, na eerst aan den Prior van Windesheim te hebben opgedragen, hem eenen waardigen opvolger te kiezen. Vooral echter als Prediker verdient hij onze aandacht; Thomas à Kempis, die hem twee keeren hoorde, spreekt met grooten lof van hem en meldt, dat de devoten van die tijd hem gaarne hoorden, maar dat de wereldgezinden tegen hem morden, omdat hij hunne gebreken scherp gispte. In de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage is een handschrift zijner Collatien (korte Preken), waaruit van Vloten fragmenten mededeeltGa naar voetnoot(1). Het leven van dezen merkwaardigen man, van wien wij slechts weinig konden berigten, verdient wel eene opzettelijke bewerking | |
[pagina 1324]
| |
en het is te hopen, dat de verdienstelijke levensbeschrijver van Johannes Brugman spoedig in staat moge zijn zijne belofte dienaangaande te vervullenGa naar voetnoot(1).
Zie Thomas à Kempis, de Vitis discipul. domini Florentii, Cap. III.; Dumbar, Analecta I,; de zelfde Kerkel. en Wereldl. Deventer, D.I.; Busschius, Chron. Windesh. |
|