Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1322]
| |
diën, zoo op de lage als Hoogescholen, in zijne geboortestad volbragt te hebben, in 1667 Proponent en een jaar later tot Predikant te Buitenpost en Lutkepost beroepen. In 1677 benoemde Gedeputeerde Staten van Friesland hem uit een dubbeltal tot Predikant bij het leger, slechts kort was hij aldaar in dienst of hij werd, reeds in het volgende jaar, verroepen naar de Joure, waar hij een der voornaamsten was, die zoo met mond als pen het Cocejanisme en de Cartesiaansche wijsbegeerte bestreden. Voornamelijk had hij het geladen op Johannes van der Waeijen, Hoogleeraar te Franeker, en David Flud van Giffen, Predikant te Sneek, die hij verduisteraars der oude lieve waarheid noemde, welke zij, door dwalende en kerkberoerende gevoelens, poogde te vermeesteren, terwijl zij het met de Remonstranten, Socinianen, Papisten en Atheïsten heimelijk hielden, en geen verdere verbetering des levens vorderden van de geloovigen dan die bij de ongeloovigen werd aangetroffen. Ten jare 1678 werd hij gelijktijdig met van Giffen Lid der Classis van Zevenwouden, en van dien oogenblik aan, matigde hij zich het meesterschap in de Classis over zijne broeders aan, welke meest alle voor hem moesten bukken. Terwijl Brinck te Joure stond, werd hij weder, in 1683, tot Veldprediker van den Luitenant-Generaal Hans Willem van Aylva benoemd. In 1687 naar Utrecht beroepen, bleef hij aldaar tot aan zijn overlijden, den 9den Junij 1723, niettegenstaande hij in 1689 naar Rotterdam beroepen was. Te Utrecht was hij mede Scholarch van de Hyeronimiaansche school en medebestuurder van de Beurs, ingesteld bij Testament van den Hoogleeraar Petrus van Mastricht, tot alimentatie van eenige Studenten in de Godgeleerdheid. Brinck was tweemalen gehuwd, eerst met Anna Hellinga, die hem geene kinderen naliet; daarna met Agatha Helt, die weduwe bleef, met 3 zoons en 4 dochters. Zijn oudste zoon Cornelis Brinck was eerst Predikant te Haskerdijken, daarna te Gorredijke en vervolgens te Sloten bij Amsterdam, waar hij in November 1744 emeritus werd. Hij overleed te Amsterdam den 20sten Julij 1756. Zijn tweede zoon Fredericus Brinck werd in 1721 Leeraar te Kockengen-en de Haar en stierf aldaar den 16den April 1726. Hendrik Brinck heeft geschreven: Waarschouwing aan de Vriesche kerken. Goede zaak en goede trouw, welke beide werkjes door hem op last der Classis van Zevenwolden geschreven, zonder zijnen naam bet licht zagen. Ontschakelinge van het genaamde keten der Prophetische Godgeleertheit of Schriftmatige verdediging der oude uitleggers enz., tegen de Nieuwigheden en ongerijmtheden van Johannis Coccejus en Henricus Groenewegen. Leeuw. 1683. 2 deel. 4o, in welk werk de Coccejanen honderd en vier vreemde gevoelens werden te laste gelegd, ‘dog bij deze multiplicatie, kan wel een substractie plaats hebben’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 1323]
| |
Toetsteen der Waarheid en der Dwalingen. 2 deelen 8o. Over de Openbaring van Johannes. 4o. Lijkrede op Anna Gravin van Solms. 4o. Keten der Zaligheit. 4o. Schriftuurlijk berigt over de zekere of min zekere tijd des Antichrist. Amst. 1688. 8o. Coccejaansche en Cartesiaansche verschillen. Moetgeving aan de treurige Zions. Amst. 1686. 8o. Geestelijk Huwelijk. 12o. Brieven tegen Willem Deurhof.
Zie, behalve het in de noot aangehaalde werk, van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; van Abkonde, Naamr. van Nederd. Boek., D. I. St. I en III; Engelsma, Volgl. van Predik. onder de Classis van Zevenwolden, 124, 132, 133, 234; Voet, Naamr. der Predik. van Utr. bl. 18; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. II. bl. 516, 522, 523, Aant. bl. 339 (617), 342 (620), 346 (622), D. III. Aant. bl. 2 (6). |
|