naar Schotland gezonden, om uit naam der Staten te staan over den doop van den oudsten zoon des Konings Jakob VI, en vernieuwde en bevestigde met dezen de bestaande verbonden van vriendschap. Toen die Koning in 1603 de Engelsche troon beklom ging Brederode, met Prins Frederik Hendrik, Johan van Oldenbarneveld en Jakob Valcke, derwaarts, ten einde hem als zoodanig te begroeten en hem voor den Staat te winnen. Door de Algemeene Staten in 1608 tot de handeling van het twaalfjarig bestand benoemd, hielp hij dit in 1609 sluiten. In het volgende jaar werd hij met Cornelis van der Myle en Jakob van Maldere in statelijk gezantschap naar Frankrijk gezonden.
Hij overleed in 1614 en had ter vrouw Gulielma van Haeften, bij wie hij geene kinderen verwekte.
Zie Gouthoeven, d'oude Holl. Chron. bl. 125; de Groot, Nederl. Jaerb., bl. 112, 113, 454, 455; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 892; van Loon, Nederl. Historip. D. I. bl. 451; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VIII. bl. 115, 157, 203, 400, D. IX. bl. 154, 156, 321, D. X. bl. 38; Scheltema, Staatk. Nederl. die hem echter met zijnen bierna volgenden neef van den zelfden naam verward en van beide slechts eenen persoon maakt; van Hall, Hendrik, Graaf van Brederode, verdedigd, bl. 196 en 197.