[Floris van Brederode]
BREDERODE (Floris van), Heer van Cloetingen, zoon van Reinoud IV van Brederode en van Maria van Doorne, wordt geroemd als een dapper en ervaren krijgsman, die van jongs af den oorlog volgde, en reeds in 1581 Kapitein moet geweest zijn, want toen behoorde een gedeelte van zijne kompagnie tot de bezetting van Breda. Doch het schijnt, dat hij ook niet onervaren in staatszaken was, want in 1588 maakte hij deel van het Gezantschap, dat naar Christiaan IV, Koning van Denemarken, werd gezonden, ten einde rouw te beklagen over het overlijden van zijnen vader Frederik II en hem geluk te wenschen met zijne komst tot den troon. Bij het beleg van Steenwijk in 1592, dat hij als Overste over een Regement Infanterie bijwoonde, vinden wij hem met eere vermeld. In het volgende jaar was hij Bevelhebber van het fort Crevecoeur, toen de Graaf van Mansveldt daar voor kwam, die echter door Maurits, welke door Brederode van Mansveldts komst verwittigd was, spoedig genoodzaakt werd af te trekken. In 1594 werd hem, nevens Jonker Arend van Groeneveldt door Maurits, toen deze optrok om Koevorden te ontzetten, opgedragen om in den Bommelerwaard te blijven, ten einde van die zijde tegen eenen vijandelijken inval te waken. Ofschoon hem in het jaar 1594 tevens het gouvernement der stad Heusden en onderhoorige forten, die men destijds voor den sleutel van Holland hield, was opgedragen liet hij echter niet na jaarlijks mede te velde te trekken. In 1595 lag zijn regement voor Geertruidenberg, en in den veldtogt van 1597 was hij daarmede steeds vooraan en bij het beleg van Reynberk tegenwoordig, waarschijnlijk ook bij dat van Meurs, Grol, Lingen en andere plaatsen in dat jaar door Prins Maurits ingenomen.
Hij overleed in 1599 te Heusden, tot groote droefheid der ingezetenen die hem als hunnen vader beminden, en werd te Vianen begraven. Zijne gemalin Dorothea van Haeften, had hem drie zonen en drie dochters geschonken.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXIV. bl. 296 (107), B. XXX. bl. 698 (21), B. XXXI. bl. 798 (16), B. XXXIII. bl. 180 (15); van Gouthoeven, d'Oude Chron. van Holl., bl. 124; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 891 en 892; Nassausche Lauren-orans, bl. 85, 92, 118; van Goor, Beschr. van Breda, bl. 147, 148; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1019; Bosscha, Neerl. Heldend. te Land., D. I. bl. 306, 336.