[Johannes van Bouricius]
BOURICIUS (Johannes van), de zoon van Hector van Bouricius en Hauckje van Hillema, werd te Leeuwarden geboren. Hij beoefende, naar het voorbeeld van zijnen vader en grootvader, de Fraaije Letteren en de Regtsgeleerdheid, eerst te Franeker en daarna te Leiden, waar hij Bernardus Schotanus hoorde. In 1646 in Friesland teruggekeerd, werd hij op de rol der Advokaten ingeschreven, doch kort daarna schijnt hij zich naar 's Gravenhage te hebben begeven als Rekenmeester, waarna hij in 1656 Raadsheer in het Hof van Friesland werd, welken zwaarwigtigen post hij gedurende 18 jaren bediende, zijnde hij in 1671 overleden.
Van hem is in druk:
Satyricon in corruptos hujus saeculi mores, Leov. 1654. 4o.
Canticum Canticorum, 1656. 4o.
Proverbia et Cantica Salomonis. 1660.
Paraphrasis poëtica sive Ecclesiastes Salomonis, carmine redditus, 1666. 4o.
Tractatus de officio Judicis et usu fori, in suprema Frisiorum curia. Harl. 1668, 4o. hetwelk ook in Jacobi et Johannis Bouricii opera voorkomt.
Tractatus de Jure Codicillorum. Accedit Censum calumniae, Leov.
Men treft nog Latijnsche gedichten van hem aan voor de werken zijner tijdgenooten, zoo als voor de Epistolae door Gabbema, in 1666 uitgegeven, voor Gutberlethi Poemata, enz.
Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. D. III. bl. 255; de Wal, de Clar. Fris. Jurec., pag. 50, Annot. pag. 250-252, Add. 444.