Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1096]
| |
van de lessen der Hoogleeraren, Marcus Lycklama a Nijeholt en Timaeus Faber, bij welken laatsten hij inwoonde. Toen in 1609 het bestand tusschen dit Gemeenebest en den Aartshertog Albert gesloten was, bekroop hem de lust om de Spaansche Nederlanden te zien; hij reisde derhalve derwaarts, ging te Leuven zijne studiën voortzetten en bekwam aldaar in 1610 de waardigheid van Baccalaureus in de regten; hier was het ook, dat bij gemeenzaam met Erycius Puteanus verkeerde, en van hem les nam in de fraaije letteren. Van hier ging hij naar Douai, bezocht voorts Dôle, Parijs en Orleans, in welke laatstgenoemde stad hij de waardigheid van Meester in de beide regten bekwam. Vervolgens was zijn voornemen om naar Italië over te steken, doch hij veranderde van gedachten, en scheepte zich in naar Engeland, waar hij den beroemden Izaak Casaubonus opzocht en diens vriend werd. Te Leeuwarden teruggekeerd, liet hij zich den 2 Mei 1612 op de rol der Advokaten van het Hof van Friesland inschrijven, en hij praktiseerde voor deze regtbank in die hoedanigheid tot in 1620, toen men hem als Hoogleeraar aan Frieslands Hoogeschool beriep. Hij verliet in 1625 dezen post, om dien van Griffier bij het Hof Provinciaal van Friesland waar te nemen, dat enkel een trap was om hem tot de waardigheid van Raadsheer in dat zelfde Hof te doen opklimmen, welke gewigtige bediening hem den 30 Maart 1626 werd toevertrouwd. Vervolgens werd Bouricius als Ordinaris Gedeputeerde ter vergadering van Hun Hoog-Mogenden naar 's Gravenhage gezonden. Deze betrekking, welke in het geheel niet van zijnen smaak was, nam hij echter eenige jaren met de grootste trouw waar, zonder dat hij evenwel de beoefening der studiën verwaarloosde. Bij de hoogloopende twisten, ter welker demping de Staten-Generaal in 1632 krijgsvolk naar Friesland zonden, was hij een der Afgevaardigden. Later vinden wij zijnen naam in de behandeling der zaak van den Ontvanger Jan van BootsmaGa naar voetnoot(1). Hij overleed den 3 Januarij 1636 te Franeker. Bij zijne huisvrouw Hauckje van Hillema, met wie hij den 19 Julij 1618 gehuwd was, had hij twee zoons en twee dochters verwekt; zijne zoons waren Johannes van Bouricius en Jacobus van Bouricius, die beide volgen. Hector van Bouricius heeft de volgende werken door den druk gemeen gemaakt: Oratio anniversaria dicta honori Isaaci Casauboni, Additae sunt ejusdem epistolae, Leov. 1615, 4o. Carmen funebre in obitum Gisberti Bouricii, Icti et Advocati, Leov. 1618, 4o. Dissertationes Academicae. Quibus accedit Lectionum Juris Liber, quo varia Juris Civilis loca, pruecipue in Institutionibus Justiniani Imperatoris, explicantur, Amst. et Franeq. 1612, 4o. | |
[pagina 1097]
| |
Oratio de origine, progressu et laudibus jurisprudentiae Romanae, Fran. 1620, 4o. Oratio de Ambitu, sive Dissertatio ad Legem Juliam, Franeq. 1623, 4o. Oratio funebris in obitum Timaei Fabri, Franeq. 1623, 4o. Vijf Latijnsche brieven van hem aan Cunaeus zijn gedrukt in de Epistolae Cunaei; en een aan Grotius wordt gevonden in de door Gerard Brandt uitgegeven Epistolae Clarissimorum Virorum. Van de Latijnsche gedichten van Bouricius zijn slechts weinige over, zoo als voor Herbaji Res Quotidianae, voor Sandii Decisiones Frisicae, voor Ubbo Emmius, de Agro Frisiae etc., voor Winsemii Amores en elders.
Zie Vriemoet, Athen. Frisiac., pag. 206-211; Saxe, Onomast Liter. Pars IV. pag. 253; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. D. III. bl. 255; de Wal, de Clar. Fris. Jurec., pag. 49, Annot. pag. 244-250, Add. pag. 444; Biog. Univers. |
|