Bouricius is twee malen gehuwd geweest. Eerst met Jetske Gijsberti, die hem eenen zoon schonk, Gijsbert van Bouricius, welke te Leiden heeft gestudeerd, daarna eene reis door Frankrijk deed, waar hij op de Akademie te Pont à Mousson met lof tot Meester in de regten bevorderd werd, in 1598 Advokaat bij het hof van Friesland werd en in 1618 overleed. De tweede vrouw van Jacobus van Bouricius was Baukje Buygers, bij wie hij verwekte Hector van Bouricius, die volgt. Bovendien had hij nog eene dochter Johanna van Bouricius, zonder dat het blijkt, of zij van de eerste of van de tweede vrouw was.
Met veel zorg en vlijt behartigde hij de belangen van hen, die hem hunne zaken toevertrouwden, en niet zelden bragt hij slapelooze nachten door, ten einde te zorgen, dat de zaak der van misdaad beschuldigden, die hij verdedigen moest, niet langer dan noodig was onderhanden bleef.
Eerst in rijper jaren zette hij zich aan het schrijven voor den drukpers. De werken, welke van hem in het licht verschenen, waren deels van Godgeleerden, deels van Regtsgeleerden inhoud.
Zij zijn:
Advocatus, Arnh. 1604, 4o. Leid. 1643, 12o. Harl. 1666, 4o. terwijl er bovendien drie drukken van in Duitschland verschenen.
Meditatien en Samenspraken op verscheide schriftuurlijke stoffen, hetwelk in 1608 schijnt geschreven en uitgegeven te zijn.
Captivus, sive Enchiridion defensionum, Amst. 1610, 12o. Leov, 1644, 4o. Harl. 1655, 4o, van hetwelk in Duitschland ook nog vier drukken het licht zagen.
Liber Singularis, sive Panegyricus ad Pandectas Juris civilis eorumque auctores, et praecipue ad Ulpianum, Leov. 1613, 4o.
Dialogus ofte t'samenspreeckinge van een rijck ende een arm mensche, Bolsw. 1613, 8o.
Eenige heilige bijbelsche dialogen of zamenspraken, uit het Latijn vertaald, Leeuw. 1620.
Epistola Bouricii ad Suffridum Petri, gevoegd bij Furmerii Apologia.
Eteostichon in obitum Viglii ab Ayta.
Ook zijn zijne regtsgeleerde werken met die van zijnen hierna volgenden kleinzoon uitgegeven onder den titel van:
Jacobi et Johannis Bouricii Opera Juridica, Franeq. 1700, 4o. Amst. 1701, 4o.
Zie Vriemoet, Athen. Fris. pag. 206 et 207; de Chalmot, Biograp. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens. D. III. bl. 255; de Wal, de Clar. Fris. Jurec. pag. 48, Annot. 237-243, Add. pag. 444; Biogr. Univers.