In de beste tijd zijns levens maakte hij met miniatuurschilderen veel opgang en was beroemd als een voornaam Toonkunstenaar, die voortreffelijk op de dwarsfluit speelde.
Van eene ongemeen schoone gedaante en daarbij wellevend zijnde, was hij zeer in aanzien bij de groote wereld, vooral bij de schoone sekse.
Na gehuwd te zijn, begaf hij zich met der woon naar 's Hertogenbosch, waar hij in 1807 overleed.
Op het laatst zijns levens leed hij veel door jichtpijnen, zoodat hij weinig meer aan de kunst deed.
Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 330 en 331; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.