Vonden de kinderpokjes eenen magtigen bestrijder in den vader van van den Bosch, hij zelve nam, ofschoon geen geneeskundige zijnde, in tegendeel de koepok-inenting in bescherming. De eerste kinderen, in Holland gevaccineerd, waren die van zijnen tuinman te Rotterdam; toen de ontwikkeling in alles bleek overeen te komen met Jenners opgave, werden daaruit zijne drie oudste kinderen in 1800 mede ingeënt.
Hoe talrijker zijn gezin werd, des te meer wenschte hij buiten aanraking met staatkundige bemoeijingen te blijven. Dit viel intusschen hoe langer hoe moeijelijker in eenen tijd, in welke, bij de in beweging gebragte hartstogten, alle onzijdigheid strafbaar gerekend werd. Naar gelang de Fransche overheersching toenam, vermeerderde ook zijn verlangen, om vrij man te blijven, en den vreemde van de gelegenheid te berooven, om over zijn persoon te beschikken. In 1803 bood zich daartoe eene gunstige gelegenheid aan. De Deensche Consul te Rotterdam, Amalry, was door zijne hooge jaren niet meer in staat zijne functiën naar behooren waar te nemen. De Minister des Konings van Denemarken droeg met 1804 de waarneming van het Consulaat aan van den Bosch op; de Vorst bekrachtigde die verkiezing, en, toen in April 1805 de jonge Amalry tot Consnl werd aangesteld, werd van den Bosch door Christiaan VII, ter vergelding van zijne belangeloosheid en veelvuldige diensten, gedurende den korten tijd, dien hij als waarnemend Consul werkzaam geweest was, op eene zeer vereerende wijze, benoemd tot Zijne Majesteits Agent te Rotterdam met den rang van werkelijk Commercieraad. Dus had hij het begeerde, eene buitenlandsche betrekking, welke hem tegen Frank rijk beveiligde. Uit dien hoofde stelde hij dan ook prijs op deze eeretitels, en maakte daarvan gebruik, wanneer deze hem als schild konden dienen. Hij verdiende die echter ook, want hij had Denemarken aan zich verpligt. Als Hollandsch zeehandelaar een vriend van orde zijnde, hinderde het hem, toen hij de waarneming van het consulaat aanvaardde, dat er geenerlei rigtsnoer bestond, waarnaar men zich in voorkomende gevallen gedragen kon. Alles lag verspreid in Edicten, Instructiën, Plakkaten, Aanschrijvingen enz. Hij getroostte zich daarom den onaangenamen arbeid, van deze stukken van 1761 af te doorlezen en daaruit een
geheel te vervaardigen onder den titel van: Pligten en regten van den Deenschen Consul, hetwelk reeds in Junij 1804, door die regering, aan welke hij het had toegezonden, met hoogen lof werd vereerd, en na eenige kleine wijzigingen, ten algemeenen rigtsnoer gesteld.
Frankrijks gedurig toenemend geweld bragt intusschen aan den Nederlandschen zeehandel eene hartwonde toe. Kort was de verademing geweest, welke de vrede van Amiens had te weeg gebragt. Napoleonscontinentaal stelsel deed velen alle herleving van dien handel onmogelijk achten, zoo lang die man des gewelds aan het hoofd stond. Onderscheidene handelhuizen besloten dus hunne kapitalen op eene andere wijze te beleggen, en onder deze was ook