[Cornelis Boott]
BOOTT (Cornelis), geboren te Middelburg den 7den December 1679, uit Cornelis Boott koopman aldaar, en Debora Teeling, gaf van zijne teedere jeugd af blijken van zijne liefde tot God, Godsvrucht en de Heilige bediening. Hij werd door zijne ouders gezonden naar de Hoogeschool te Franeker, waar bij zich voornamelijk oefende onder Joannes van der Waeijen en Hermanus Alexander Roëll. Na een verblijf van vier jaren aan die Hoogeschool, werd hij in 1701 Proponent bij de Classis van Schouwen en Duiveland, welke Classis van hem getuigde: ‘dat hij een jongeling was in zijne jaren, maar oud in kennisse en magtig in de schriften.’ Drie maanden later werd hij beroepen te Krabbendijke; doch aangezien er eenig verschil ontstond over het regt van beroeping had dit geen voorlgang, maar in het volgende jaar ontving hij een beroep naar Domburg, van waar hij in 1705 naar Vlissingen vertrok en van daar weder in 1708 naar Utrecht, waar bij den 1ste Februarij 1713 overleed. Men getuigt van hem, dat hij was godvruchtig, geleerd, getrouw, waakzaam, naarstig en welsprekend.
Niets is van hem in druk uitgekomen. Maar terwijl hij te Domburg stond, heeft hij eenige brieven over de oudheden aldaar, met eene eigenhandige, zeer naauwkeurige afteekening, aan zijnen neef, den beroemden Adriaan Reland, Hoogleeraar te Utrecht, gezonden, van welke de geleerde Keislerus zich in zijne Excercitatio Historico-Philologia de Dea Nehalennia. Cellae 1717, 4o, met veel vrucht bediend heeft, zoo als hij zelf, met veel lof van Boot, getuigt.
Gedurende zijn verblijf te Vlissingen huwde hij met Anna Smijtegelt, die hem twee zonen en eene dochter schonk. Een dezer zonen Cornelis Boot, volgt hier onder, de andere Pieter Boot, was Medicinae Doctor.
Zie Keislerus, de Dea Nehalennia, pag. 7, 9 en 15; de la Rue, Gelett Zeel., bl. 475-479; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel, bl. 205-208.