[Johannes Bogerman]
BOGERMAN (Johannes) een zoon van den voorgaande, was Pastoor te Kollum in Friesland, toen hij zich, in het jaar 1566, wegens de omhelzing der Hervormde leer, genoodzaakt zag dat dorp te verlaten, vermits aan de voorstanders dier leer het verblijf aldaar op lijf- en levensstraf verboden was. Van Kollum schijnt hij eerst de wijk naar Steenwijk te hebben genomen. Van daar, in 1574, weder verdreven zijnde, werd hij Predikant te Sennen, in Oost-Friesland, en in 1576 te Opleeuwerd. Daarna in 1580 te Bolsward beroepen zijnde, was hij in 1583 Preses van de Synode te Franeker, in welk jaar hij ook weder te Steenwijk in dienst schijnt geweest te zijn. In 1592 was hij weder te Bolsward, bedienende nu deze dan gene gemeente bij leening, zoo als in die tijden, wegens de schaarsheid der Leeraren, veel in gebruik was. In 1593 werd hij beroepen te Kampen, in 1596 te Appingedam, en in 1598 te Hasselt, alwaar hij, na vele andere beroepen van de hand gewezen te hebben, naar het schijnt in het jaar 1601 overleed.
Zie Vriemoet, Athen. Frisiae, pag. 266-269; Greydanus, Naaml. der Predik. in de Class. van Franeker, bl. 172; Columba en Dreas, Naaml. der Predik. in de Class. van Dokkum, bl. 43 en 44; Kok, Vaderl. Woordenb.; Brucherus, Gedenkb, van Stad en Lande, bl. 44, 45, 49, 50. de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III, bl. 245; Brucherus, Geschied. van de vestig. der Kerkherv. in de prov. Gron., bl. 302 en 303.