ter Thesaurie van die stad, waar die penningen in de schrale kas wel te stade kwamen. Boetzelaer, na het voltrekken der omwenteling, uit Amsterdam naar Fransch Vlaanderen gevlugt, nam deze ontvangbrieven van de Thesaurie dier stad mede, en schreef aan de Staten van Utrecht, dat hij die penningen niet geroofd of ontvrremd, maar alleen, uit hoofde van het dringend gevaar, behouden had. Daar hij echter eenige dier ontvangbrieven aan den Commissaris van dezen Staat de Vink te Duinkerken woonachtig verkocht, kwamen die aan het Kantoor van R. en T. de Smeth te Amsterdam. Dit gaf gelegenheid aan de Hooge Regering van Utrecht, om zich over deze zaak ter Algemeene Staatsvergadering te vervoegen en voorziening te vragen, welke zij onmiddelijk verwierven. Waarop eerlang de Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, met voorkennis van Burgemeesteren en Thesaurieren van Amsterdam, in de Nieuwspapieren deden plaatsen: ‘door authentique bewijzen, ja zelfs door de eigenhandige Advertentie van Benjamin Graave van Boetzelaer geinformeerd te zijn, dat de Reciven, gedagteekend op den twee en twingsten, vier en vijf en twintigsten September des jaars 1787 en gedeeltelijk onder den gemelden Graave, als geweezen Ontvanger van den twintigsten en veertigsten penning als nog berustende, te Amsterdam waren uitgegeven voor Gelden de Provincie van Utrecht toebehoorende; dat uit dien hoofde een ieder gewaarschuwd werd, gemelde Reciven niet te koopen, of op eenigerlei wijze in betalinge aan te nemen; alzo de Recepissen, die voor dezelve moesten uitgegeven worden, ter Thesaurie Ordinaris der stad Amsterdam gearresteerd waren, en dat zelve Arrest ook aldaar door de Thesaurieren was aangenomen.’
Bovendien werd Boetzelaer, nevens eenige anderen, bij het Hof van Justitie der provincie Utrecht, den 11den April 1789, ‘als hebhende de Inkomsten van den Staat vervreemd, zich tot Souverainen van de Provincie opgeworpen, en gewapend volk in dezelve gebragt, ten eeuwigen dage uit de provincie van Utrecht, Holland en Friesland gebannen en zijne goederen, ten voordeele van den Staat, verbeurd verklaard, behoudens verdere straf aan Lijf en Leeven, indien zij, ten eenigen tijde, in handen des Geregts geraaken Mogten.’
Na de omwenteling van 1795 kwam hij weder in het Vaderland terug en werd Algemeen Ontvanger der Bataalsche Republiek. Hij overleed den 3den November 1807, bij zijne echtgenoote, Agatha Maria Isabella Catharina Anna Sullyard de Leefdael, eene dochter nalatende
Zie Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 271; Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar. D. XVII. bl. 320, 322-325, 344, D. XXI. bl. 119-121, D. XXIII. bl. 56 en 57, D. XXIV. bl. 208-212, D. XXXI. bl. 222; C. van der Aa, Leven van Willem V, D. IV. bl. 188 en 189, uit familiepapieren en partikuliere berigten aangevuld.