[Gideon Baron van den Boetzelaer]
BOETZELAER (Gideon Baron van den), Heer van Langerak, derde zoon van Rutger van den Boetzelaer en van Agnes de Bailleul, was geboren in 1569. Zijne verstandelijke vermogens werden bij het onderwijs door Lipsius gunstig ontwikkeld, blijkens den uitmuntenden Latijnschen brief aan dezen in 1592 geschreven, waarin hij hem berigt geeft van zijne aanstaande reis naar Duitschland, Italië en Zwitserland.
Spoedig na zijne terugkomst van buitenlandsche reizen, werd hij eerst tot Gouverneur van Loevestein en Woudrichem aangesteld, en daarna tot de behandeling van staatszaken gebruikt. Zoo werd hij, in 1614, bekwaam geoordeeld, om den slimmen François van Aerssen in de hagchelijke loopbaan als gewoon Afgezant, aan het Fransche Hof, te vervangen. Hij bleef aldaar ten minste tot na 1627, in welk jaar eenige raadplegingen plaats hadden, om hem terug te roepen, als zoude hij zijnen last te buitengegaan zijn en van den Kardinaal de Richelieu afhankelijk zijn geweest, zijn ontslag werd toen door den invloed van den Stadhouder tegengehouden. Hij heeft zich verder den lof verworven van opregtheid, gematigdheid en trouw. Hij was zeer gezien bij de Groot, die briefwisseling met hem hield. Zijne zinspreuk was Pulchrum etsi asperum (schoon, ofschoon moeijelijk).
Na gehuwd te zijn geweest eerst aan Jenna of Johanna van Palland en daarna met Louise van Clermont d'Amboise, zuster van den Markies de Galerande, als weduwe hertrouwd aan Jaques Nompar de Caumont, Hertog van la Force, Pair en Maarschalk van Frankrijk, stierf hij in 1534. Bij zijne eerste vrouw verwekte hij twee zonen; bij de tweede een zoon Frederik Hendrik Baron van den Boetzelaer, die volgt, en eene dochter.
Zie Gouthoeven, Chronycke van Holl., bl. 156; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 875; Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 520, 694-697; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 275-277; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 237, D. XI. bl. 33 en 61, Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. X. bl. 99; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, D. II. bl. 246; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII bl. 651 en 652; Scheltema, Staatk. Nederl.; Algem. Konsten Letterbode voor 1846, D. I. bl. 5.