anderen in 1666, bij diegenen, aan wien door de Staten van Holland, de zorg voor de opvoeding van den jongen Prins van Oranje als kind van Staat werd toevertrouwd. Hij schijnt de belangen van dien Vorst te zijn toegedaan geweest. In 1672 werd hij door den Stadhouder in Gecommitteerde Raden geroepen. In 1674 was hij Gedeputeerde te Velde, en bij den slag van Senef tegenwoordig, bewaarde en redde hij door bijzonder beleid de Krijgskas. Ook behoorde hij tot de kundigste beoefenaars van 's Lands Geschiedenissen.
Hij stierf in 1684 en was gehuwd aan Levina de Vriese, dochter van Dingeman de Vriese, Oudraad der stad Dordrecht, bij wie hij elf kinderen heeft verwekt. Zijn oudste zoon, Adriaan van Blyenburg, was Penningmeester van den Alblasserwaard, Ontvanger van de Gemeene middelen over het kwartier van Kempeland, Meijerij van 's Hertogenbosch, en Contra-Waradijn van de Munt van Holland; zijn tweede zoon Dingeman van Blyenburg, was Kapitein over eene kompagnie voetknechten, ten dienste der Vereenigde Nederlanden.
Zie Balen, Bes. van Dord., bl. 994 en 995; van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 873, de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 112, D. II. bl. 567; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 199.