[Adriaan van Blyenburg]
BLYENBURG (Adriaan van), Heer van Schobbeland, zoon van Adriaan van Blyenburg en van Catharina Cooll, geboren te Dordrecht in 1560, maakte in zijne jeugd groote vorderingen in de Fraaije Letteren, inzonderheid in de Latijnsche Dichtkunde en naderhand in de Regtsgeleerdheid. Hij was, even als zijn vader, Waradijn van de Hollandsche Munt, en werd den 21sten November 1592 tot Hoofdschout aangesteld, maar hij had slechts zes jaren genot van deze waardigheid, want hij stierf den 23sten Februarij 1599, zonder kinderen bij zijne huisvrouw Alida Wijntgens, verwekt te hebben. Zijne rijkdommen en aanzien, gevoegd bij zijne kundigheden en vriendelijke verkeering, deden hem de achting en eerbied van eene menigte geleerde lieden verwerven. Zijne zinspreuk was: Laetus lethale spero. (dit is: Blijde hoop ik op den dood).
Blyenburg heeft door den druk gemeen gemaakt:
Poëmata varia. Lugdb. 1582. 12o. Deze verzameling is in achting, en strekt ten bewijze, dat de Schrijver een gelukkig genie voor de Dichtkunst bezat. Het werkje is verdeeld in drie boeken 1 Parentalia, 2 Odae, 3 Elegiae, benevens nog een aanhangsel, onder den titel van Liber adoptivorum, bevattende onderscheidene lofverzen ter zijner eere door andere Dichters vervaardigd. Eenige van de zijne, zijn ook afzonderlijk of aan het hoofd der werken van zijne vrienden geplaatst, zoo als onder anderen voor de Praecidanea in Catullum van Janus Dousa in 1580 gedrukt. Nog leverde hij onderscheidene stukken in de Diliciae Poëtarum Belgicarum. Ook vindt men proeve van zijne Gedichten even als van die van Damas van Blyenburg in het hierboven aangehaalde werk van Dr. Schotel.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXXVI. bl. 547 (26); Balen, Besch. van Dordr., bl. 993; van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 873; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Alg. Hist. Woordenb.; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 583; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Hoeufft, Parnasus Latino-Belg., pag. 84; Hofman Peerlkamp, de Poëtis Latin. Nederl., pag. 185-190; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch., D. III. bl. 93; Biogr. Univers.