eigene vinding geëtst. In de herfst van 1768 of 1769 plaatste hij zich, om wanbetaling uit zijne woning gezet wordende, op een paar stoelen in zijnen jas en een deken gewikkeld, met eene stoof onder de voeten, nabij 's Gravenhage, op een stuk lands aan den weg naar Voorburg, waar hij van vele menschen uit nieuwsgierigheid bezocht, doch door geen te regt geholpen werd, tot dat hij op last der Regering, na eenige dagen en nachten, in dezen deerlijken toestand, wind en weder ter prooi gelaten te zijn, weggehaald en ter bekwame woning gebragt werd, maar kort daarop overleed. Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor, dat hij de zelfde Jan Bezoet is, die, onder anderen, in 1762, een dichtstuk vervaardigde op de uitgave van de Beschrijving der stad Schoonhoven door den Heer onvermoeiden ijveraar Henricus van Bercum, hetwelk echter geen grooten dunk van zijne dichterlijke bekwaamheid doet opvatten.
Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. bl. 137; Immerzeel, Levens en Werken der Konsts.; Aanm. op het Woordenb. der Nederd. Dichters, van Witsen Geysbeek.