Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Augustijn Gerhard Besier]BESIER (Augustijn Gerhard), geboren te Deventer den 19 Mei 1756, zoon van Berend Hendrik Besier, voornaam Advokaat aldaar, en van Bartholda Aleida Reminck, verloor zijnen vader in zijne eerste jeugd en ontving de eerste opleiding tot studie te IJsselstein. In zijne geboorteplaats liet hij zich als student inschrijven in het jaar 1772. Na hier het onderwijs van Johannes Ruardi, Nicolaas Heineken en Georgius Jordens te hebben genoten, vertrok hij naar Leiden, alwaar hij zijne studiën eindigde en den 5den Februarij 1780, na eene openlijke verdediging zijner verhandeling over de regtvaardige opzegging van het gebied over Overijssel aan Filips II, vooral wegens het schenden der PrivilegiënGa naar voetnoot(1), tot Meester in de beide regten bevorderd werd. Hij vestigde zich als Advokaat in zijne geboortestad waar hij, bij een aanzienlijk praktijk, zich weldra tot aanzienlijke posten verheven zag, zoo was hij aldaar Burgemeester toen hij als Bevelhebber met den titel van Majoor, van de Burgerkrijgsmagt dier stad niet weinig toebragt tot stilling van een aldaar gerezen oproer. Na de omwenteling van 1787, werd hij uit de Regering verstoten, zijn huis met plundering bedreigd, en hij met zijn huisgezin gedwongen de stad te verlaten, waarna hij zich te Zwolle vestigde. Bij de omwenteling van 1795 werd hij al spoedig als Lid van het Comité van Marine naar 's Gravenhage geroepen, en genoot, door zijne groote en uitstekende bekwaamheden, zoodanig het algemeen vertrouwen, dat hij in 1798 of 1799 tot Lid van het uitvoerend Bewind benoemd werd en in 1802, bij verandering van dat Bestuur, tot Lid van het Staatsbewind werd aangesteld. In November van dat zelfde jaar, met Samuel van Hoogstraten en Cornelis de Leeuw, verzocht en gevolmagtigd tot de aanstelling van het Wetgevend ligchaam, opende hij als Voorzitter de daartoe bestemde statelijke bijeenkomst met eene deftige aanspraak en nam vervolgens elk der Leden de bij de Staatsregeling bepaalde belofte af. Ook werd aan Besier en Antonij Frederik Robbert Evert van Haersolte in hunne hoedanigheid als Leden des Staatsbewinds het beheer over de Nationale Bibliotheek opgedragen. Daar hij echter zag, dat hij tegen den grooten invloed van het Fransch Gouvernement niets kon doen, verkoos hij in April 1805 liever van zijn Lidmaatschap van het Staatsbewind vrijwillig afstand te doen, dan mede te werken om zijn Vaderland aan nog grootere rampen bloot te stellen. Van dien tijd af aan, heeft hij tot aan zijn overlijden den 13den Maart 1829 eene eervolle rust, boven | |
[pagina 454]
| |
verdere politieke betrekkingen verkozen, en zich weder aan de beoefening der Wetenschappen gewijd, doch tevens door zijnen veel vermogenden invloed, aan de belangen van Stad en Staat niet uit het oog verloren. Dikwerf toch is hij en door den Raadpensionaris Mr. Rutger Jan Schimmelpenninck en door Koning Lodewijk over de belangrijkste Staatsaangelegenheden geraadpleegd; doch welke betrekking men hem ook, zelfs na de omwenteling van 1814 heeft aangeboden, nimmer heeft hij die weder willen aannemen. Te bejammeren is het, dat zijne vertaling van Tacitus, welke hij, na niet alleen dien schrijver maar ook alle overzettingen in vreemde talen meer dan vijftigmalen gelezen te hebben, na een veeljarigen arbeid gelukkig ten einde gebragt had, ten gevolge van daaraan gepleegde verminking door ingelegerde militaire op het buitengoed het Frieswijk, dat hij des Zomers bewoonde, nooit het licht heeft mogen zien. Na het opheffen toch van het beleg van Deventer in 1814, vond hij, bij zijnen terugkeer naar dat buitengoed, zijn handschrift overal verstrooid, ja, zelfs waren de zevende, achtste, negende en tiende boeken zijner vertaling geheel vernietigd, en noch zijne kinderen, noch zijne vrienden hebben hem immer kunnen overhalen die op nieuw te bewerken, dit is te meer te bejammeren, vermits hij daarbij alles verzameld had, wat vroeger of later van dien schrijver in het licht gekomen was en hij voorzeker door zijne grondige geleerdheid zijnen roem ook in de Letterkundige wereld zou hebben gevestigd. Intusschen heeft hij eene proeve zijner kunde gegeven door de keurige bewerking van J. Priestley, Lessen over de Geschiedkunde en algemeene Staatkunde. Dev. 1793, 2 deelen gr. 8o. door hem, doch zonder vermelding van zijnen naam, uit het Engelsch in het Nederduitsch overgebragt en vermeerderd. Besier is tweemalen gehuwd geweest, eerst met Esther Wilhelmina Clignet, bij wie hij zeven zonen en eene dochter verwekte; deze vrouw overleed den 14den Augustus 1805, waarna hij in 1809 hertouwde met Jeanne Frederique de Mey, die hij, na eene verbindtenis van ruim tien maanden, zeer onverwacht ten gevolge van stuipen verloor.
Zie Vaderlandsche Historie ten vervolge op Wagenaar, D. XVIII. bl. 18, 62, 63 en 79, D. XL. bl. 82, D. XLI. bl. 33, 115, D. XLIII. bl. 365-372, D. XLIV. bl. 120-260, D. XLV. bl. 109, 280-285, D. XLVI. bl. 206-210; Fransen van Eck en Bosscha het Tweede Eeuwfeest van het Atheneum te Deventer, bl. 84, uit de familiepapieren aangevuld. |
|