[Everwijn, Graaf van Benthem]
BENTHEM (Everwijn, Graaf van), geboren in 1470, werd in 1509 namens George, Hertog van Saksen, tot Stadhouder van Friesland benoemd. Zijne regering was vol onrust wegens de ontstane oorlogen binnenslands, tusschen de Geldersch- en Saksischgezinde Friezen. Hij maakte zich zeer gehaat door wreedheid en trouwloosheid jegens de destijds gevangene Edelen Gerbrand Mokkema en Jemme Herjuwsma. Later hiermede verlegen, zocht hij het zich van den hals te schuiven; eindelijk werd men te rade, om zich van den naam des Keizers te bedienen, en veroordeelde beide ter dood, zeer ten nadeele van de zaak des Hertogs van Saksen, van wien nu alle harten meer vervreemd werden.
Wij vinden verder niets van hem vermeld; na de overdragt van Friesland aan Karel V schijnt hij naar zijn graafschap vertrokken te zijn.
Hij was gehuwd met Anna, dochter van den Graaf van Tecklenburg en Heer van Rheede, wiens bezittingen hij later door erfenis bekwam. Zijn eenige zoon Arnold was de stamvader der beide Bentheimsche liniën, en beroemd in de tijd der Kerkhervorming en als bevorderaar der wetenschappen.
Zie Schotanus, Hist. van Friesl., bl. 532; F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., bl. 858; Scheltema, Staatk. Nederl.; W. Eekhoff, Beknopte Geschied. van Friesl., bl. 134 en 492.