Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Simon Beaumont]BEAUMONT (Simon), een afstammeling van den voorgaanden, zoon van Govert van Beaumont, Schepen van Dordrecht en Reynsburg van Slingeland, werd in het jaar 1628 Raad en in 1628 Burgemeester van Dordrecht; bekleedde vervolgens nog twee malen die waardigheid, en zag zich onderscheidene andere eerambten in zijne geboortestand opgedragen, en in de vergadering der Staten Generaal afgevaardigd. In 1631 werd hij met | |
[pagina 218]
| |
Gerard Schaep, Raad en Vroedschap van Amsterdam, en Adriaan Beumer, Oud Burgemeester van Rotterdam, naar Friesland gezonden, om de hagchelijke twisten aldaar bij te leggen. Daar er evenwel met minnelijke zendingen niets werd uitgerigt, en de Algemeene Staten derhalve, in 1634, beslote nvier hunner medeleden met eene krijgsmagt van twaalf vaandelen te voet en een te paard te zenden, waren die Gemagtigden Simon van Beaumont, Oud Burgemeester van Dordrecht, Hendrick Nobel, Vroedschap van Rotterdam, Simon van Beaumont, Pensionaris van Middelburg, en Johan van Weede, Burgemeester van Utrecht. De Oud-Burgemeester Simon van Beaumont bleef niet buiten opspraak van door in troebel water te visschen zich te hebben willen verrijken door zich, benevens Foppe van Aitzema en Antony Oetgens van Waveren, door den Keizer te doen beleenen met AmelandGa naar voetnoot(1). Hij overleed den 11 November 1637 en was gehuwd geweest met Hester van Dijk, bij wie hij vijf zonen en drie dochteren verwekte, onder welke Reynsburg van Beaumont, gehuwd met Jakob Tentenier; Johan van Beaumont, Schepen in Dordrecht, die gehuwd was met Agatha Leyster, en Govert van Beaumont, Luitenant van eene compagnie voetknechten, gehuwd met Helena de Winter; terwijl de overige allen jong overleden zijn.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. I. bl. 1095, 1168 enz., D. II. bl. 315, 316, 944; Balen, Beschryv. van Dordrecht, bl. 38, 260 enz.; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., A. bl. 347; Gediohten van S. van Beaumont, uitgeg. door J. Tideman, Inl. bl. XII, XIV, XXII en XXIII. |
|