Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Simon van Beaumont]BEAUMONT (Simon van), uit de zelfde stam als de voorgaande, was de tweede zoon van Herbert van Beaumont en Cornelia van Slingeland, wie hij in 1574 te Dordrecht geboren werd; hij legde zich reeds in zijne jeugd toe op het beoefenen der wetenschappen, inzonderheid der Regtsgeleerdheid, waarin hij zich inzonderheid aan de Leidsche Hoogeschool oefende; en bragt genoegzaam zijn geheele leven door, in het waarnemen van staatsambten. In 1606 werd hij Pensionaris van Middelburg in 1618 als Lid van den Hoogen Raad voorgedragen, bedankte hij voor die eer; in 1625 werd hij evenwel, met behoud van zijne betrekking als Pensionaris, wegens Zeeland Gecommitteerde in de Vergadering der Staten Generaal. Toen in het jaar 1627 een gezantschap naar het Noorden werd gezonden ter bemiddeling van den vrede tusschen Zweden en Polen, werden daartoe benoemd Rochus van den Honert, Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, | |
[pagina 219]
| |
en Andries Bicker, Burgemeester en Raad der stad Amsterdam, aan welke later onze Simon van Beaumont en Gijshert van den Boetzelaer, Erfstadhouder van het Vorstendom Kleef en Afgevaardigde wegens Utrecht ter Staten-Generaal, werden toegevoegd. De drie eerstgenoemden vertrokken echter alleen, daar van den Boetzelaer te 's Gravenhage krank achterbleef. Beaumont was in 1629 een der Gecommitteerden van de Staten-Geneneraal, die Prins Frederik Hendrik naar het beleg van 's Hertogenbosch vergezelden. In 1633 werd hij met Rutger Huigens, Burgemeester van Arnhem, aan den Keurvorst van Keulen en den Hertog van Nieuwburg gezonden, om hen te bewegen tot het houden van onzijdigheid in den oorlog tegen Spanje, en om andere gewigtige belangen van dezen Staat te bevorderen. In 1634 was hij, zoo als wij in het vorige artikel gezien hebben, een der leden van de Algemeene Staten die met eene krijgsmagt naar Friesland werden gezonden, om de hagchelijke twisten aldaar bij te leggen. In dat zelfde jaar werd Beaumont tot Pensionaris van Rotterdam aangesteld, welke post hij tot in 1649 bekleedde, toen hij op zijn verzoek uit de dienst van de stad ontslagen werd, evenwel met behoud van zijn jaarwedde en den titel van Pensionaris Honorarius. In alle betrekkingen welke Beaumont bekleedde, verwierf hij den naam van een man te zijn van grootte bekwaamheid en ervarenis. Hij was vermaard als een voornaam Regtsgeleerde, blijkens vele advijsen, in de Hollandsche Consultatiën bewaard gebleven. Ook de bezorgers der Leidsche Hoogeschool moeten zijne regtsgeleerde kennis op hoogen prijs gesteld hebben, daar zij in 1639, na het overlijden van Petrus Cunaeus, onder anderen ook op hem de aandacht gevestigd hadden, ter vervulling van den opengevallen leerstoel. Tevens was hij een groot kenner der Latijnsche taal- en dichtkunde, in welke taal, even als in de Fransche en Nederduitsche, hij de lier hanteerde. Behalve de stukjes, die van hem in de Zeeuwsche Nachtegael gevonden werden, heeft zijn zoon zijne gedichten bijeenverzameld, en nog bij zijns vaders leven uitgegeven onder den titel van Horae succissivae. Tytsnipperingen, Rymen en Versen. Meestendeel in sijn jonghe, eenighe in sijn ouder jaren nu en dan gedicht, by Simon van Beaumont, 's Gravenh. 1638. 4o. Reeds twee jaren later verscheen daarvan eene tweede druk, met den titel: Horae succissivae. Tytsnipperingen van de Jonckheyt, tot in den Ouderdom, van Simon van Beaumont. Vermeerdert met de Rymen ende Versen van de Jaren XVIc XXXVIII ende XXXIX, Rotterd. 1640, 8o. In dezen dichtbundel treft men Nederduitsche, Fransche en Latijnsche gedichten aan. De | |
[pagina 220]
| |
laatste zijn nogmaals afzonderlijk door Cornelis Boey uitgegeven onder den titel: S. Bellimontii, Horae Succissivae, cur. C. Boyos, Hag. Com. 1644, 8o. Zijne Latijnsche gedichten worden door kenners niet onverdienstelijk geacht; de Fransche zijn, de tijd waarin zij vervaardigd werden in aanmerking genomen, mede niet onverdienstelijk; maar in de meeste Nederduitsche dichtstukjes ‘van dezen bevalligen dichter heerscht eene losse, natuurlijke eenvoudigheid, die behaagt. Zijne puntdichten, door hem Grillen genoemd, zijn inderdaad aardig, en zelfs beter dan die van Spieghel en Visscher, zoowel ten opzigte van de maat en trant, als in de juistheid der denkbeelden. Zijne Rymspreuken zijn ware apopthegmen, vol levenswijsheid. Het fabeldicht was in zijn' tijd nog weinig, of liever in het geheel niet door onze vaderlandsche dichters beoefend. Beaumont had in dit vak de Nederlandsche La Fontaine kunnen worden, bijaldien hij er zich op toegelegd had. De weinige fabelen die hij heeft opgesteld, strekken daarvan ten bewijze. De gelijkenissen die hij nog al menigvuldig gebruikt, zijn allen eenvoudig, juist en uit het gemeene leven genomenGa naar voetnoot(1).’ Hij overleed, na de laatste vijf jaren zijns levens vrij van alle staatsbekommeringen te hebben doorgebragt, waarschijnlijk te 's Gravenhage den 20 Junij 1654. Bij zijne eerste vrouw had hij zes kinderen verwekt, namelijk: Cornelia van Beaumont, die gehuwd is geweest met Pieter van Roosbeck of Rosebeque, in 1639 Raad, in 1640 Burgemeester van Middelburg en Raadsheer in den Raad van Vlaanderen; Aarnoud van Beaumont, Raad van Z.H. den Prins van Oranje en eerste Raad en President van den Raad van Braband; Herbert van Beaumont, sedert Julij 1636 Pensionaris van Dordrecht, en daarna van 28 April 1640 Secretaris en Chartermeester van Holland en West-Friesland; Johan van Beaumont, Kolonel over een Regiment Gardes ten dienste dezer Landen, en Bevelhebber van Brielle; Aarnoudina van Beaumont, die met Alewijn van Halewijn, Burgemeester van het Geregt en Schepen van Dordecht gehuwd was, en Simon van Beaumont, Lid van den Hoogen Raad van Indië en Brazilië, daarna Advokaat der Westindische Compagnie te Middelburg en Secretaris dier stad. Zijne tweede echtgenoote, Cathar na Brandt, schonk hem geene kinderen. Zie, behalve het boven aangehaalde werk, Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. II. bl. 66 en 159; Balen, Beschrijv. van Dordr., bl. 221 en 934; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; Loys, Beschr. van Rotterd., bl. 137; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XI, bl. 65 en 179; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 68 en 69, D. II. bl. 561; | |
[pagina 221]
| |
Biogr. Nationale; van Kampen, Beknopte Geschied. der Nederl. Letterk., D. III. bl. 66, Hoeufft, Parnasus Latino-Belgicus, bl. 111 en 112; Biogr. Univers.; Algem. Konst. en Letterb. voor 1845, D. II. bl. 341-346 en 354-358; Geschiedk. Aanteeken. omtrent Frederik Hendrik, bl. 108; en vooral J. Tideman, in de Inleiding voor de Gedichten van S. van Beaumont, Utr. 1843. |
|