onderwijzen van anderen in de schrijfkunst, waartoe hij wiskunstige handleidingen uitgevonden had.
De ijver tot de kunst bleef Backhuysen bij zoo lang hij leefde, hoewel hij in zijne laatste dagen veel met het graveel geplaagd was, hetgeen hem deed denken op zijn einde, hetwelk hij onverschrokken verwachtte.
In Amsterdam was het in zijnen tijd de gewoonte bij iemands uitvaart hun die ze bijgewoond hadden, te beschenken met een glas wijn. Backhuysen nadenkende, dat hij niet lang meer onder de levenden zijn zou, nam op zich den wijn, die bij zijne begrafenis dienen zou, zelf te gaan bestellen. Hij proefde dien en liet het vat verzegelen, tot dat de gelegenheid waarvoor hij bestemd was, zou gekomen zijn. Het geld voor de dragers pastte hij zelf af, en legde daarbij een zakje gevuld met zoo veel guldens als hij jaren had, benevens eene geschreven lijst, waarop de namen stonden der schilders, die hij wilde dat het geld verteeren zouden. Hij overleed in 1709.
In 's Rijks Museum te Amsterdam treft men van dezen meester aan: het aan boord gaan van den Raadpensionaris Johan de Witt, toen hij in het jaar 1665 het bevel over de Hollandsche vloot op zich genomen en die uit het Spanjaarsgat uitgebragt heeft; een gedeelte van het IJ aan den Mosselstijger te Amsterdam en een woelende zee; en in het Koninklijk Kabinet te 's Gravenhage: de terugkomst van Willem III uit Engeland te Maassluis en een Zeegezigt, voorstellende eene woelende zee met onderscheidene schepen.
Men heeft nog plaatwerk van hem, geëtst in het een-en-zeventigste jaar zijns ouderdoms: want tot ledigheid kon hij zich nooit begeven. De overeenkomst, welke de schilderkunst heeft met de dichtkunst, deed hem ook de laatste beminnen, en kennis houden met de voornaamste dichters, onder welke inzonderheid Petrus Francius, Joan van Broekhuizen, Johannes Antonides van der Goes en David van Hoogstraten waren, welke laatste een groot Lofdicht op Backhuysen gemaakt heeft, dat in de verzameling zijne gedichten voorkomt.
Zijne beeldtenis komt voor bij Houbraken, Schoub. der Schild. Zie dat werk, Dl. II, bl. 236-244; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B, bl. 30; Kok, Vaderl. Woordenb., Dl. V, bl. 33 en 34; Chalmot, Biogr. Woordenb., Dl. II, bl. 34-37; Biogr. Nat.; Collot d'Escury, Hollands Roem, Dl. I, A, bl. 170 en 171; Immerzeel, Levens der Kunsts.; Biogr. Univ.