Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Karel Anthing]ANTHING (Karel) stond als Luitenant-Kolonel aan het hoofd van het 2de batailjon der 6de halve brigade toen hij, in het eersten middaguur van den 19 September 1799, in den gedenkwaardigen slag bij Bergen in Noord-Holland den last ontving om den vijand te verjagen uit den post te Schoorldam, welke door een regiment Engelsche gardes en een batailjon der reserve bezet was. Geen geschut bij zich hebbende, ondernam hij den aanval met de bajonet en had het geluk den vijand over de brug achter de verlatene verschansingen en den dijk terug te werpen. Doch hem ook daaruit willende verdrijven, werd hij door een schrikbarend vuur, hetwelk geheele rotten wegnam, afgeslagen en genoodzaakt over het kanaal terug te wijken. Nog eenmaal tot aan de brug genaderd, ziet hij zich anderwerf door de Engelschen, die zich in de huizen aan de overzijde hadden geworpen, en achter den dijk lagen zoo nadrukkelijk begroet, en leed zulk een geducht verlies aan dooden en gekwetsten, dat de over geblevene dapperen nogmaals zich genoodzaakt zagen terug te deinzen. Nu neemt Anthing het vaandel in de hand, en stelt zich aan het hoofd: ‘nog eenmaal roept | |
[pagina 320]
| |
hij, zouden zij hem volgen;’ en met slaande trom zet zich het batailjon in beweging. Doch het vaandel stuk geschoten, was te kort, om in de hand van Anthing door allen gezien te worden. Dat bemerkt de Adjudant Majoor Teunis Kragt Visscher, die, groot van gestalte en bovendien te paard gezelen, boven de legerafdeeling uitstak. Hij was reeds zwaar gewond, maar niet gewoon te wijken verzocht hij het vaandel om hoog te mogen houden en dit werd hem toegestaan. Zoo trekt men, met het oog op dit vereenigingsteeken, onder 's vijands levendig vuur de brug op. Maar naauwelijks heeft Visscher, van zijnen lijfknecht Jona en den Sergeant Westerheide vergezeld, zich aan het hoofd der kolonne geplaatst en is over de brug gekomen of een vijandelijke kogel doet hem dood van het paard stortenGa naar voetnoot(1), en het verschrikte dier sleept het vaandel, hetwelk in de teugels is blijven hangen, mede; Westerheide en Jona snelden toen het paard achterna, en haalden het met het vaandel onder een hagelbui van kogels terug. Ook ditmaal moest men echter voor de hardnekkigheid des vijands zwichten. Nog geeft Anthing het hem niet gewonnen, hij beproeft eenen nieuwen aanval. Het vaandel was thans aan den kadet van Wartum ter hand gesteld: deze sneuvelt; officieren en onderofficieren vallen door het vijandelijke lood, meer dan de helft van het batailjon is buiten gevecht gesteld. Toen verscheen de Adjudant-Generaal Guichery met het bevel om den aanval te schorsen tot dat er geschut zou zijn aangekomen. Weldra, door den ijver van den Luitenant-Kolonel Martuschewitz, verscheen dit en deed de gewenschte uitwerking. De Engelschen werden gedwongen hunne bedekkingen te verlaten, en nu werden zij verder door Anthing vervolgd en uit het gezigt verjaagd, die door dit wapenfeit op eene schitterende wijze de vlek uitwischte, die zijn batailjon negen dagen te voren op zich had geworpen door bij Krabbendam in de grootste verwarring de vlugt te nemen. Zie Bosscha, Neêrlands Heldendaden te Land, D. III. bl. 205-207. |
|